De Genade


Het net sluit zich voor Israël. Het heil wordt van hun weggenomen en wordt gegeven aan de heidenen.


De wet

Jezus laat met de verhalen over de rijke jongeman en de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan duidelijk blijken wat hij wil. Hij wil dat Israël het geloof in Hem centraal zet en het houden van de wet wat minder belangrijk laten zijn. Hoewel Israël het God naar de zin wil maken, doet het dat op een verkeerde manier. Het zet zichzelf in het middelpunt en niet God. Het uit alle macht proberen de wet te houden staat centraal en niet geloven. Ook bij de Christen van nu zie je dit steeds vaker gebeuren, ook met de wetten uit het oude testament. Paulus zegt hier in Galaten 5:4 het volgende over: “U bent van Christus losgeraakt, u die door de wet gerechtvaardigd wilt worden; en daarmee bent u uit de genade gevallen.” Geloof is dus puur genade. Het wordt zonder tegenprestatie gegeven, het hoeft alleen maar aangenomen te worden en het is voor iedereen. Iedereen wordt het geloof aangeboden en uiteindelijk zijn de mensen die uitverkoren zijn, de mensen die JA zeggen. Die mensen geven gehoor aan de oproep, ze zijn gehoorzaam.

De val van Israël

De komst van Jezus is voor Israël de vervulling van de belofte van een bepaalde tijd, die de volheid van de tijd wordt genoemd. Galaten 4:4,5 Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, zond God Zijn Zoon uit, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, om hen die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij de aanneming tot kinderen zouden ontvangen. (HSV) Met de komst van Gods zoon was voor Israël de vervulling van de belofte aan Abraham gekomen. Maar Israël is, zoals dat bijbels heet, over de steen des aanstoots gestruikeld en gevallen. Doordat Israëls is gestruikeld heeft God besloten het heil naar de heidenen te brengen. Handelingen 28:28

Handelingen 28:28 Laat het u dan bekend zijn dat de zaligheid van God aan de heidenen gezonden is, en die zullen luisteren. De apostel Paulus werd speciaal voor deze taak, op de weg naar Damascus, door Jezus geroepen. Hij moest dit heil aan de heidenen te brengen. 2 Timótheüs 1:11 waarvoor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heidenen.

Vervullen of ontbinden

Als Paulus op weg gaat, is de val van Israël al gebeurd en is het heil aan de heidenen gegeven. Het waarom van het van Israël afnemen van het heil en de gevolgen daarvan voor Israël en de heidenen, moet te vinden zijn tussen de geboorte van Jezus en de roeping van Paulus. Het is duidelijk dat het met ongeloof te maken moet hebben. Het heil is van Israël afgenomen, omdat het niet in Jezus van Nazareth als de beloofde Messias heeft geloofd. Wat in de Schriften stond over de komende Messias werd door Israël, vooral door de Farizeeën en de schriftgeleerden, op een bepaalde manier geïnterpreteerd en het handelen van Jezus kwam niet overeen met die interpretatie. Zo zegt Jezus dat Hij gekomen is om de profetieën te vervullen, maar de Joden dachten dat de Messias die zou ontbinden. De profetieën spreken heel duidelijk van de verwerping van Israël en de uitverkiezing van de heidenen. Volgens de Joden moest de Messias dit ongedaan maken. Het zou moeten worden: voor Israël de uitverkiezing en voor de heidenen de verwerping! Hetzelfde geldt voor de wet. Jezus zegt dat Hij die komt vervullen, maar de Joden dachten dat hun Messias de wet zou ontbinden en daarmee het zondigen tegen de wet van hen zou wegnemen. Door de wet wist de Jood wat zonde was, want de wet doet zonde kennen. (Romeinen 3:20). Maat het was zo geregeld dat de zonden konden worden verzoend door een offer.

Jezus gaat de wet vervullen door het maken van een afdoend offer; namelijk Zichzelf. Als Jezus sterft, scheurt het voorhangsel van de tempel van boven, (God) naar beneden (aarde/mens). Volgens Exodus 26:31-33 was het voorhangsel de scheiding tussen het Heilige en het Heilige der Heiligen. In het Heilige der Heiligen stond de ark met het verzoendeksel en alleen de hogepriester mocht eenmaal per jaar en dit Heilige der Heiligen binnengaan. Bij de dood van Jezus was de weg tot God weer voor iedereen zonder meer open, offerbloed hoefde, , zoals de hogepriester dat eerder wel had moeten doen, niet meer vergoten te worden. Het bloed van Jezus bracht volkomen verzoening. De scheiding die het voorhangsel gaf, was nu voorbij en dus had het voorhangsel zijn functie verloren. In plaats van de hogepriester volgens de ordening van Aäron die met vreemd bloed, het bloed van de zondebok, de zonden van het volk, voor slechts voor één jaar, verzoent, heeft een gelovige in de hogepriester volgens de ordening van Melchizedek, Christus, verzoening. Christus die met zijn eigen bloed alle zonden verzoent en dan voorgoed (Hebreeën 5:1-10 en Hebreeën 6:20).

Het is volbracht

Als Jezus aan het kruis zegt: Het is volbracht, dan is aan de eis van God voldaan, er is geen schuld meer aan God. Dit betreft niet alleen de schuld van Israël, het reikt verder. Toen Adam in zonde gevallen was, bekleedden hij en Eva zich met vijgenbladeren (Genesis 3:7, maar God veranderde dit door een dier te doden en het vel ervan te gebruiken om de naaktheid van de mens te bedekken (Genesis 3:21). De zonde wordt bedekt door het bloed van een dier. Zo wordt ook Abels offer, een geslacht lam, aangenomen en het niet-dierlijk offer van Kaïn niet. Ook dat was de reden waarom bij de laatste plaag in Egypte de dood van de eerstgeborenen van Israël verhinderd kon worden door het bloed van een lam. En zo kon door Johannes de Doper van Jezus worden gezegd: Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt (Johannes 1:29).

Onwetendheid

Jezus wist natuurlijk wat de plaats van de Messias was in het plan van God, maar de Joden wisten dit niet. Her probleem is dat zij het uit de Schriften wel hadden kunnen weten! Maar bij Israël is geen ware kennis of kennis van het ware, van dat waar het in de Schriften om gaat. Misschien was het daarom wel dat Jezus zo vaak zegt: Weet gij niet dat er geschreven staat… of Hebt gij niet gelezen…. Daarom zegt Hij ook tegen de Sadduceeën: Gij dwaalt, want gij kent de Schriften niet, noch de kracht Gods (Mattheüs 22:29) en bijvoorbeel tegen Nicodemus: Gij zijt dé leraar van Israël en deze dingen verstaat gij niet? (Johannes 3:10). Nicodemus zal Jezus moeten volgen, van Hem moeten leren, om zo als schriftgeleerde een discipel te worden die oude en nieuwe dingen uit zijn voorraad kennis te voorschijn brengt (Mattheüs 13:52).

Nu was het voor de Joden ook erg moeilijk. Van een Messias die Israël zal bevrijden, die het koningschap van David zal herstellen en Israël groot zal maken, blijkt bij deze Jezus van Nazareth niet veel te kloppen. Dat Jezus niet uitdrukkelijk zegt hoe het allemaal wel in elkaar steekt, maakt het nog moeilijker. Zelfs de discipelen blijken het er moeilijk mee te hebben en ook Johannes de Doper, die Hem zag als van het Lam Gods, vraagt: Ben jij het Jezus, of moet er toch een ander komen ? Jezus antwoordt hem dan met verwijzing naar tekenen, maar Hij zegt niet: Ja, Ik ben de verwachte Messias! Sterker nog mensen die op de een of andere manier weten of te weten komen dat Hij de Messias is, wordt uitdrukkelijk verboden te spreken, zelfs de discipelen (Matthéüs 16:20, Markus 1:25, Markus 1:34, Markus 1:44 en Markus 3:12). Jezus wil dat Israël vanuit de Schriften tot geloof in zijn Messias komt en niet via het getuigenis van anderen.

Het getuigenis van een Samaritaan zou door een Israëliet absuoluut niet worden aangenomen, dus kon Jezus wel tegen een Samaritaanse vrouw zeggen dat Hij de Christus is (Johannes 4:26). Natuurlijk is het niet zo dat Jezus zich om die reden aan de vrouw openbaarde. Hij deed dit vooral om haar de ware aard van de Messias te laten zien. Als Jezus zegt dat de Vader aanbidders zoekt die aanbidden in geest en in waarheid, getuigt haar antwoord van een feilloos inzicht in het wezen van het Messiaanse heil. Ze zegt in vers 25 tegen Jezus: Ik weet dat de Messias komt (Die Christus genoemd wordt); wanneer Die gekomen zal zijn, zal Hij ons alles verkondigen. (Johannes 4:25).

De beloning

Israël verwachtte veel van de Messias en de Messias wilde Israël ook veel geven, zelfs veel meer dan het verwachtte. Maar net als bij het verbond tussen God en Israël, stelde Hij een voorwaarde. Aan deze voorwaarde moest Israël eerst voldoen, dan pas zou de beloning komen. De voorwaarde was bekering en de beloning de komst van het Koninkrijk der Hemelen. Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Johannes de Doper, de voorbode, heeft het Israël toegeroepen (Mattheüs 3:2); Jezus riep ook op tot bekering (Mattheüs 4:17) en Hij droeg Zijn discipelen op deze boodschap aan Israël te verkondigen (Matthéüs 10:7). Bij het op dit punt nalezen van het verslag van de rondwandeling van Jezus zoals weergegeven in het evangelie naar Mattheüs, wordt het steeds duidelijker dat van bekering van Israël geen sprake is. Het blijft bij een enkele individuele Israëliet, soms bij een groep, maar van de bekering van geheel Israël is niets gekomen.

Het overspel

Jezus predikte en leerde, Hij genas zieken en wierp boze geesten uit, maar in plaats van zich op Zijn woorden of op Zijn daden te bekeren, trachtten de Farizeeën en schriftgeleerden voortdurend Hem onderuit te halen. Zo komen zij in Mattheüs 19:1-12 terug op wat Jezus in de Bergrede heeft gezegd over de echtscheiding (Mattheüs 5:27-32). Destijds was er voor een discussie geen mogelijkheid, daarom proberen de Farizeeën het nu. Zij willen aantonen dat Jezus zichzelf in zijn woorden tegenspreekt, maar hebben geen succes. Jezus zegt weer dat alleen overspel een huwelijk ongeldig maakt. Hij bedoelt hier zowel de relatie tussen God en mens als die tussen God en Israël. In de relatie God-mens is het “van den beginne” (Mattheüs 19:4 en Mattheüs 19:8) Gods bedoeling geweest, dat er een eenheid zou zijn tussen de Schepper aan de ene kant en de schepping en het schepsel aan de andere kant. Door overspel, namelijk ongehoorzaamheid, van de mens is deze relatie verstoord. Van de mens was het onjuist, want de mens mag Schepper en schepsel niet scheiden omdat God heeft die twee heeft samengevoegd.

Hetzelfde geldt voor de relatie God-Israël, die, zoals hiervoor al is gezegd, door het overspel van Israël beëindigd is. Als de Farizeeën zich wat dit betreft beroepen op Mozes, wijst Jezus hen dan ook terecht door te zeggen dat Mozes dit bevolen heeft, niet omdat God, maar omdat de mensen het zo wilden. Wat toen bij Mozes de mond uitkwam, was onrein. Het was een plant die niet door de hemelse Vader geplant was en die dus zou worden uitgeroeid (Mattheüs 15:11-13). Dat de discipelen al geleerd hebben (waarschijnlijk heeft Jezus dit deel van de Bergrede uitgelegd) ook op hoog niveau te denken, blijkt uit Mattheüs 19:10.

In Mattheüs 10 heeft Jezus hen bevolen Israël terug te brengen tot God, dat wil zeggen het huwelijk tussen God en Israël te herstellen. Zij vragen zich nu af of het voor een man (God), als de zaak zo staat, wel raadzaam is een vrouw (Israël) te trouwen. Zij doorzagen de symboliek van de woorden van Jezus en kregen het idee dat ze hun opdracht niet konden uitvoeren. Jezus gaat daar dan nader op in en zegt dat er een categorie gesnedenen (=vruchtelozen, in Jesaja 56:3,4 dorre bomen) is, die altijd ongelovig geweest is, omdat ze niet anders konden. Denk dan aan heiden zonder kennis van God. Verder dat er een categorie gesnedenen is die door de mensen zo geworden is, dus die wel kennis van God had, maar, op uitzonderingen als Henoch, Noach , Abraham en andere Zonen Gods na, daar verder niets mee heeft gedaan: de mensen vanaf de zondeval tot de roeping van Israël. Tenslotte dat er een categorie gesnedenen is, die zichzelf gesneden heeft ter wille van het Koninkrijk der Hemelen: Israël dat door eigen werk (wet houden) dacht het Koninkrijk der Hemelen te verwerven, maar daarmee juist een vruchteloos werk deed. De opdracht van de discipelen was bedoeld om díe mensen in Israël te roepen die geen gesnedenen zijn, maar die vrucht zullen dragen, omdat er voor hen een nieuwe relatie met God komt, via hun Messias. Paulus breidt in Romeinen 8:19-23 het beeld van Mattheüs 19:12, nog uit door te stellen dat de gehele schepping tot de gesnedenen behoort (aan de vruchteloosheid onderworpen is) tot de zonen Gods openbaar worden, dat is tot de relatie met de Schepper hersteld is door de Wederkomst van Christus en het huwelijk van de Zonen Gods met Israël (Jesaja 62). Dan zijn de Schepper en de schepping weer één, zoals het “in den beginne” was.

De druppel

De verwerping door de Farizeeën bereikt het dieptepunt als zij Jezus voor knecht van Beëlzebul uitmaken (Mattheüs 12:24). Voor Jezus was dit de druppel die de emmer deed overlopen en Hij keerde zich van de geestelijke leiders van Israël af. Hij verklaarde de Farizeeën en Schriftgeleerden tot “adderengebroed” (Mattheüs 12:34 en tot een “boos en overspelig geslacht” (Mattheüs 12:39) te verklaren. Als er daarna wordt gezegd dat zijn moeder en broeders op Hem wachten, dan zegt Hij: Wie is Mijn moeder (Israël niet meer) en wie zijn Mijn broers (de Israëlieten niet meer)? En Hij strekte Zijn hand uit over Zijn discipelen en zei: Zie, Mijn moeder en Mijn broeders. Want wie de wil van Mijn Vader doet, Die in de hemelen is, die is Mijn broeder en zuster en moeder. (Mattheüs 12:48-50) Mattheüs 13 begint dan met: “Op die dag verliet Jezus het huis en ging bij de zee zitten.”! Vanaf dat moment horen we Jezus nooit niet meer zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen. Voor Israël is het koninkrijk op dat moment misschien wel verder weg dan het ooit geweest is.

Het einde van het Huwelijk

Jezus spreekt vanaf dat moment tot Zijn volgelingen in gelijkenissen. Het doel daarvan is dat zij die Hem niet willen volgen, maar Hem eerder willen vervolgen, Zijn woorden niet meer zullen begrijpen. De woorden zijn niet meer voor hen bestemd (Mattheüs.13:10-17). In Mattheüs 13:12, zegt Jezus dat wie heeft, hij die gelooft, hem zal gegeven worden, en daarmee wordt dan bedoeld het kennen van de geheimenissen van het Koninkrijk der Hemelen en hij zal overvloedig hebben, namelijk Gods genade en het eeuwige leven, maar wie niet heeft, namelijk Israël, ook wat hij heeft, de belofte van het heil en de belofte aan Abraham, zal hem ontnomen worden. Hier lees je ook over in Galaten 4:21-31.

Na dit spreken in gelijkenissen gaat Jezus wel door met Zijn werk, maar dan gaat het niet meer om bekering van het volk Israël, maar om de bekering van Israëlieten en daarnaast ook al om het brengen van de boodschap aan anderen dan Israëlieten die worden in Mattheüs 13:1, aangeduid met “de zee”). Door het Mattheüsevangelie heen vinden we dan steeds weer gelijkenissen over het Koninkrijk der Hemelen, zodat Zijn volgelingen steeds meer op de hoogte gebracht worden van de aard en de betekenis van dit Koninkrijk.

Het Koninkrijk der Hemelen is Israël achtereenvolgens aangeboden door Johannes de Doper, Jezus van Nazareth en de discipelen. Israël heeft het niet aanvaard. Uit het boek Handelingen en de vroege brieven van Paulus wordt duidelijk dat dit Koninkrijk door de discipelen en door Paulus ook aan de Israëlieten die buiten Israël verblijven, wordt aangeboden. Dit blijkt duidelijk uit Handelingen 28:17-31 en uit het feit dat Paulus in praktisch elke plaats waar hij gaat verkondigen, eerst de synagoge bezoekt om zijn boodschap te brengen, want eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek (Romeinen 1:16). Het Koninkrijk wordt echter in het algemeen door de Joden buiten Israël ook niet aanvaard.

De toekomst

Volgens de profetieën zal Israël worden verworpen, dan zal God zich een volk uit de heidenen kiezen en vervolgens zal Israël weer Gods volk worden (Romeinen 11:25). Daarna zal God uit handen van Christus de heerschappij over de aarde terugkrijgen (1 Korinthe 15:28). Zo is de volgorde en zo zal het gebeuren. Als Jezus “het huis” uitgaat, is Israël in feite al verworpen, maar pas op Palmzondag spreekt Jezus uit dat het op die dag voor Jeruzalem en voor Israël de laatste gelegenheid is geweest om zich te bekeren:” Och, dat u ook (net als de volgelingen van Jezus) nog op deze uw dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen. Lukas 19:42

De dag na Palmzondag vervloekt Jezus het symbool van Israël, de vijgenboom met de woorden: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk. (Mattheüs 21:19). De vertaling “in eeuwigheid” is niet helemaal goed, het had beter vertaald kunnen worden met dat wat er letterlijk staat: “tot in de eeuw”. Israël zal tot in de toekomende eeuw, namelijk de eeuw van Christus, geen vrucht dragen, maar daarna wel weer. Amos 9:11.