De moeilijke weg


In het vorige hoofdstuk werd gezegd dat het thema van de Bijbel is: Gods plan om Zijn schepping die in verkeerde handen gevallen is, terug te krijgen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op welke manier God Zijn plan tot uitvoering brengt.


Dag en nacht

Bijna direct in het begin van de Bijbel wordt begonnen met het uitwerken van het thema. Het gaat allemaal heel snel. Terwijl je nog maar net begonnen bent met lezen, je moet waarschijnlijk nog helemaal in het verhaal komen, heb je, als je niet oppast, het hoofdthema al gemist. Als we de allereerste vijf verzen van de Bijbel nog eens lezen, maar nu met in het achterhoofd het eerdergenoemde thema dan is het eigenlijk niet te missen. “In het begin schiep God de hemel en de aarde. De aarde nu was woest en leeg, en duis­ternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water. En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht. En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag.” (Genesis 1:1-5 HSV)

God wil Zijn schepping weer in handen krijgen door scheiding te maken tussen het Licht, dat Hij speciaal daarvoor gemaakt heeft en de duisternis. Opvallend is ook dat van het Licht gezegd wordt dat het goed was, implicerend dat de duisternis dat niet of in ieder geval minder was. Doordat God scheiding maakte tussen de twee, worden de partijen meteen tegenover elkaar gezet.

Vaak wordt gedacht dat God op de eerste dag het verschil creëerde tussen de dag en nacht als zijnde de dagen in een week. De dag die begint met de ochtend en de nacht die begint met de avond. Maar die dag en die nacht worden pas op de vierde dag gemaakt zoals wordt beschreven in vers 14 van Genesis 1. “En God zei: Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot aanduiding van vaste tijden en van dagen en jaren!“ Genesis 1:14, HSV)

God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht?

 Verlossing van binnenuit

God maakte scheiding tussen Licht en duisternis, maar was het niet veel gemakkelijker geweest dat God in een klap de strijd had beslecht? Een knallende oorlog met als doel het terugveroveren van de aarde? Ongetwijfeld de snelste en makkelijkste weg, maar de vraag bij een dergelijke oorlog is wel wat de blijvende schade zou zijn geweest. Neemt niet weg dat deze optie altijd tot de mogelijkheden behoorde. Jezus wist dat ook, maar geeft direct aan dat voor die weg niet gekozen is. “Of denkt u dat Ik Mijn Vader nu niet kan bidden, en Hij zal Mij meer dan twaalf legioe­nen engelen ter beschikking stellen? Hoe zouden anders de Schriften vervuld worden, die zeggen dat het zo geschieden moet?” (Mattheüs 26:53,54, HSV).

Ook bij de verzoeking in de woestijn wordt de snelle en makkelijke weg voorgesteld. Jezus komt daar daadwerkelijk ‘lijfelijk’ oog in oog te staan met zijn tegenstander en krijgt daar van de duisternis, satan, het aanbod om te strijd te beslechten. “En daarna bracht de duivel Hem op een hoge berg en liet Hem in een ogenblik tijd al de koninkrijken van de wereld zien. En de duivel zei tegen Hem: Ik zal U al deze macht en de heerlijkheid van deze koninkrijken geven, want die is aan mij overgeg­even en ik geef die aan wie ik maar wil; dus, als U mij zult aanbidden, zal het allemaal van U zijn. Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.” (Lukas.4:5-8 HSV).

Satan zet hier al zijn bezittingen in, maar Jezus zal het niet aannemen. Jezus zal nooit voor satan knielen.

Hoewel Jezus en satan in de Bijbel pas bij de verzoeking in de woestijn tegenover elkaar staan, begon hun strijd al toen God scheiding maakte tussen licht en duisternis. De strijd zal pas gestreden zijn als het Licht de duisternis heeft overwonnen.

God kiest niet voor een totale verwoestende oorlog die waarschijnlijk zijn hele schepping zou verwoesten. Hij wilde klaarblijkelijk geen door oorlog verscheurde aarde. God pakte het gelukkig voor ons subtieler aan en koos voor zijn doel de mens die Hij speciaal daarvoor maakte zoals beschreven staat in Genesis 1:26-30.  “En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen! En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! En God zei: Zie Ik geef u al het zaaddragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bo­men waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voedsel dienen. Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waar­in leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.” (Gen.1:26-30 HSV)

Het einde van Genesis 1

In Genesis 1:26-30 beschrijft God het scheppen van de mens en de opdracht die de mensen krijgen. Daarmee is ook bijna het einde van het scheppingsverhaal bereikt en het einde van het eerste hoofdstuk van de Bijbel. Er volgt nog één laatste vers ter afronding: “En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was mor­gen geweest: de zesde dag.”  (Genesis 1:31, HSV). De indeling van de Bijbel in hoofdstukken en perikopen is veel later pas gedaan. Genesis was in het begin een lang verhaal. En het was logischer geweest dat het hoofdstuk niet hier eindigt, maar dat de eerste drie verzen van hoofdstuk twee bij het eerste hoofdstuk gevoegd waren omdat deze drie verzen duidelijk bij de afronding van het scheppingsverhaal horen en dus bij Hoofdstuk 1 van de Bijbel. De eerste drie verzen van hoofdstuk 2 luiden als volgt: “Zo zijn de hemel en de aarde voltooid, en heel hun legermacht. Toen God op de ze­vende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.” (Genesis 2:1-3 HSV)

Vanaf Genesis 2:4 wordt (ook) meteen de schaal anders. Ging het bij Genesis 1:1 tot Genesis 2:3 nog om het heelal, of de wereld en alles wat daarbij hoort, Genesis 2:4 zoemt in op een veel kleiner gebied. Een gebied dat nog niet tot ontplooiing is gekomen omdat het er nog niet geregend had. Het is het gebied waar in het oosten het paradijs door God is gepland. Het was een droog en dor gebied waar nog geen mensen waren geweest. Pas toen God het in dat gebied liet regenen, kon alles tot ontwikkeling komen.

De eerste (?) mens

Met één van de mensen die Hij eerder had geschapen, begon God een andere relatie. Dit was Adam. Dat Adam niet de eerste mens op aarde was, blijkt uit verschillende punten.

  1. Ten eerste uit het verschil in opdrachten. God had aan de mensen de volgende opdracht gegeven: “En God zegende hen en God zei tegen hen: Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen!” (Genesis 1:28, HSV)
    Adam krijgt in Genesis 2:15 een heel andere taak. “De HEERE God nam de mens, en zette hem in de hof van Eden om die te bewerken en te onderhouden.” (Genesis 2:15, HSV) Adam moet de hof van Eden bouwen en onderhouden. Als Adam in zijn eentje op aarde zou zijn, was hij nog niet eens begonnen met de uitvoering van zijn eerste opdracht of hij kreeg al een nieuwe opdracht. Een soort brevet van onvermogen moet het dan voor hem geweest zijn. De arme man zou dat zeker zo gevoeld hebben, al was het alleen maar omdat de moed je in de spreekwoordelijke schoenen zakt als je in je eentje op aarde als eerste de opdracht krijgt: “Wees vruchtbaar”.
  2. Ten tweede het feit dat Adam, volgens Genesis 2:24, op de hoogte is van begrippen als vader en moeder. Het moment dat Adam spreekt over vader en moeder is vlak nadat Eva is geschapen. Als Adam de eerste mens zou zijn, is het vreemd dat hij zo snel al de begrippen vaderschap en moederschap zou kennen.
  3. Genesis 4:14-17 vertelt over Kaïn die, voor zover is na te gaan, nadat hij Abel heeft doodgeslagen, het enige nog levende kind van Adam en Eva is. Kaïn is bang dat iedereen die hem na de broedermoord zal aantreffen, hem zal willen doden en God stelt daarom een teken aan Kaïn, opdat niemand hem zal doden. Kaïn vertrekt vervolgens naar het land Nod ten oosten van Eden en komt onder de mensen en hij neemt zich daar, uit die mensen, een vrouw. De vrouw baart hem een zoon Henoch en Kaïn sticht daarna de stad Henoch, genoemd naar zijn zoon.
  4. Als bijkomend punt kan nog worden aangevoerd dat volgens Genesis 1:28 de mens moest heersen over de vissen der zee, maar dat deze opdracht voor Adam onmogelijk was vanwege het feit dat de hof van Eden geen zee heeft.

Uit de genoemde punten kan alleen maar worden geconcludeerd dat Adam niet de eerste mens was, maar dat hij wel als eerste de mens was die door God geroepen werd. Hij was de mens waar God Zijn plan om de schepping weer in Zijn handen te krijgen, mee begon. Wat daar in de eerste plaats voor nodig was, was dat er tussen God en Adam een aparte relatie tot stand gebracht moest worden. Een relatie tussen God en de mens. Die relatie is er normaal gesproken dus niet. Alle levende organismen die op de aarde worden geboren, dus ook de mensen, zijn volgens God alleen maar levende zielen. “En God zeide: De aarde brenge levende zielen voort, naar haar aard, vee, en kruipend, en wild gedierte der aarde, naar zijn aard! En het was alzo. (Genesis 1:24, SV)”.

Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest.

Adam krijgt naast het gewone leven (de ziel) ook nog de adem die hem levend voor God maakte (de geest). God blies daartoe in Adams neusgaten “den adem des levens”. De relatie tussen God en de mens, die God creëerde door Adam de levensadem in te blazen, noemen we geloof. Alleen geloof maakt de mens voor God levend en daarom heeft slechts de gelovige de tweede levensadem, dus de geest. Iemand die niet gelooft, leeft weliswaar, het is een levende ziel, maar voor God is hij een dode. Dit verklaart de uitspraken van Jezus: “Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.” (Mattheüs 8:22, HSV) en “Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn geest.”  (Lukas 23:46, HSV). Nadat God Adam de tweede levensadem had ingeblazen, plaatste Hij hem in de hof van Eden, het paradijs.

De verboden vrucht

Adam was helemaal alleen in het paradijs en had de opdracht gekregen die te bouwen en te onderhouden. Er was hem maar één verbod gegeven en dat was dat het hem verboden was om van één bepaalde boom te eten. Het was de boom die midden in het paradijs stond, de boom van kennis van goed en van kwaad.  Als hij daarvan zou eten, had God hem verteld, zou hij sterven.

Omdat het niet goed was dat Adam in zijn eentje in het paradijs was, werd Manninne, later Eva, zijn vrouw, gemaakt.

De satan moet doorgehad hebben dat God samen met Adam en Eva begonnen was met het terugveroveren van zijn schepping en hij laat het er niet bij zitten. Hij gaat in de tegenaanval. Hij doet dat door Eva geraffineerd voor te liegen en te overtuigen dat God gelogen had toen Hij zei dat de mens zou sterven als hij van de vrucht at. Hij beweert juist het tegenovergestelde: “uw ogen zullen geopend worden en u zult als God zult zijn, goed en kwaad ken­nend”. Eva geloofde als eerste satan, maar uiteindelijk eten zowel zij als Adam van de vrucht en bemerken te laat dat God de waarheid heeft gesproken.

De zondeval van Adam, als gevolg van het eten van de vrucht, heeft als consequentie dat hij met Eva uit het paradijs wordt verdreven. God, die nog wel met hem spreekt, kan hem niet meer gebruiken voor de uitvoering van Zijn plan. Door de mislukking van Adam komt de aarde onder de vloek en is het paradijs gesloten. “En tegen Adam zei Hij: Omdat u geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw en van die boom gegeten hebt waarvan Ik u gebood: U mag daarvan niet eten, is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven; dorens en distels zal hij voor u laten opkomen en u zult het gewas van het veld eten. In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbo­dem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugke­ren. En Adam gaf zijn vrouw de naam Eva, omdat zij moeder van alle levenden is. En de HEERE God maakte voor Adam en voor zijn vrouw kleren van huiden en kleedde hen daarmee. Toen zei de HEERE God: Zie, de mens is geworden als één van Ons, omdat hij goed en kwaad kent. Nu dan, laat hij zijn hand niet uitsteken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij eeuwig zou leven! Daarom zond de HEERE God hem weg uit de hof van Eden, om de aardbodem te bewerken, waaruit hij genomen was. Hij verdreef de mens, en plaatste ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een vlammend zwaard, dat heen en weer bewoog, om de weg naar de boom des levens te bewaken.” (Genesis 3:17-24 HSV).