De profetieën over Jezus’ wederkomst II


(Mattheüs 24:1 – Mattheüs 25:46)

De tempel zal worden verwoest

In zijn klacht over Jeruzalem heeft Jezus ook gezegd:“uw huis wordt aan u overgelaten” (SV: wordt u woest gelaten) en daar kan Hij zowel de stad Jeruzalem als de tempel mee hebben bedoeld. Het is de laatste keer dat Jezus de tempel heeft bezocht (Matth.23:39) en als Hij die verlaat kan dit als een symbool worden gezien van het zich losmaken van zowel de tempel en zijn joodse offerdienst als van Jeruzalem en Israël. Vervolgens vertrekt Jezus vergezeld van de discipelen over de Olijfberg naar Bethanië. Om naar de Olijfberg te gaan, moesten ze de beek Kedron oversteken en op de berghelling langs de Kedron hadden ze een prachtig uitzicht op de gebouwen van de tempel. In de Talmoed staat dat iemand die de tempel van Herodes niet heeft gezien, nog nooit een mooi gebouw gezien heeft en de discipelen wijzen onderweg dan ook op de schoonheid van de tempel.(Marc.13:1;Luc.21:5). Het lijkt hun waarschijnlijk onmogelijk dat het verwoesten van het mooie tempelgebouw, de trots van het land, door Jezus bedoeld is. De Romeinen heersten over Israël en zij hadden zoveel kracht dat er in die tijd geen enkele mogendheid was die zich met Rome kon meten, dus de stad Jeruzalem zou alleen door de Romeinse legers kunnen worden verwoest. Het was echter de tijd dat er de zogenaamde Pax Romana heerste, een politieke vrede die door de Romeinen aan een groot deel van de wereld was opgelegd en waarin geen verwoesting van steden bestaanbaar was. Maar toch heeft Jezus gezegd dat nu de vervulling nabij was van wat in het Oude Testament was geprofeteerd (Dan.9:26) en dat de stad Jeruzalem zou worden verwoest en in die verwoesting moest de tempel toch wel opgesloten liggen. Jezus vraagt de discipelen dan of ze deze dingen niet zien, of zij niet inzien dat de profetie van Daniël in vervulling zal gaan en dat er geen steen op de andere zal blijven staan die niet zal worden afgebroken. Sommige stenen hadden een lengte van zeven meter! Is voor hen de pracht van de tempel zo groot dat zij de woorden van Jezus in twijfel trekken? Op de Olijfberg aangekomen antwoordt Jezus de discipelen in wat wel genoemd is “de tweede Bergrede” op drie vragen die door hen zijn gesteld:

  • wanneer zullen deze dingen gebeuren (zowel die van 23:36 als die van vs 2);
  • wat is het teken van uw komst;
  • wat is het teken van de voleinding van de wereld, dat wil zeggen het einde van de tegenwoordige wereld (Gri. aioon) bij de komst van Jezus in heerlijkheid. Voor de discipelen stond de wederkomst van Jezus gelijk aan de voleinding van de wereld.

De bewering dat de vragen “wanneer” en “wat is het teken” inhoudelijk niet te scheiden zijn, is niet juist. De tekenen geven in die visie het antwoord op het wanneer, maar het “wanneer” van de discipelen vraagt niet alleen naar de woorden die Jezus heeft gesproken tegen de schriftgeleerden en de Farizeeën, maar ook en vooral naar wat Hij over de tempel had gezegd. Het weergeven van de antwoorden van de Heer is weer een voorbeeld van de manier waarop de verschillende evangelisten elkaar aanvullen, zo hebben Mattheüs en Markus meer oog voor de voleinding der wereld, terwijl Lukas meer over de verwoesting van Jeruzalem vertelt. Op de drievoudige vraag van zijn discipelen geeft Jezus ook een drievoudig antwoord, de Olijfbergrede is in drie grote, duidelijk aangegeven delen verdeeld. Het antwoord van de Heer op de gevraagde kwestie begint met Matth.24:4 en het eerste gedeelte ervan loopt door tot Matth.24:44, de inhoud van dit gedeelte is profetisch, het zijn de laatste profetieën die Jezus heeft gesproken. Daarna verandert de vorm van het spreken van de Heer en gaat Hij over op gelijkenissen, onder deze in Matth.25:1-13 de laatste gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen. Dit gedeelte loopt van hoofdstuk 24:45 tot Matth.25:30. Matth.25:31-46 tenslotte is het derde deel. Dit gedeelte wordt ten onrechte dikwijls ook een gelijkenis genoemd, maar het betreft hier de openbaring die Jezus zijn discipelen geeft betreffende zijn glorieuze verschijning en het oordeel dat op die dag door Hem zal worden geveld, zonder enige vergelijking met wat dan ook. De rede begint in de verzen 4-14 met het vermelden van een serie gebeurtenissen die echter nog niet direct het einde betekenen (vs 6), maar in vs 8 het begin der weeën worden genoemd. Hiermee wordt dan de tijd tot aan het directe einde gekarakteriseerd en eveneens die van de wederkomst van Jezus. Jezus antwoordt zijn discipelen en zijn woorden zijn in eerste instantie ook duidelijk tot hen gericht, maar net als de Bergrede is de rede over de laatste dingen over de hoofden van de discipelen ook voor Israël bestemd. De profetie van Daniël 9 spreekt immers over de zeventig weken die bepaald zijn over het volk Israël en over de heilige stad Jeruzalem. In feite zijn zij waarover wordt gesproken en die dit alles zullen meemaken het gelovig overblijfsel van Israël, in het boek Openbaring de 144000. Zij zullen het in vs 14 genoemde evangelie van het Koninkrijk prediken en dan zal het einde zijn gekomen. De gebeurtenissen waarover Jezus spreekt en die dus nog niet het einde betekenen, zijn de gebeurtenissen die worden beschreven bij het openen van de eerste vier zegels in het boek Openbaring. Allereerst is er de waarschuwing van Jezus voor de verleiding van valse christussen, de dwaalleraars die, door gebruik te maken van de druk van de moeilijke leefomstandigheden, de daarvoor dan ontvankelijke mensen verlossing beloven. Jezus profeteert dat een groot aantal verleiders onder zijn naam zal komen en zal zeggen: Ik ben het (Marc.13:6,7). Zij doen het dus op die manier voorkomen alsof zij de teruggekeerde Jezus zijn. Hierdoor zullen velen verleid worden. Jezus vervolgt zijn waarschuwingen door van godsdienstige verleidingen over te gaan op verschrikkingen van oorlogen, zowel dichtbij als veraf, er zullen opstanden en burgeroorlogen komen, maar er wordt gewaarschuwd niet in paniek te raken, want deze dingen moeten gebeuren, dat is in het Oude Testament door de profeten al voorzegd net als de aardbevingen, de epidemieën en de hongersnoden die zullen gaan plaatsvinden. Al deze dingen willen nog niet zeggen dat het einde gekomen is en dat de wederkomst van Christus nabij is, zij zijn slechts het voorspel tot gebeurtenissen die nog veel erger zijn. Want korte tijd voor Jezus terugkeert zal er een verdrukking zijn zoals de wereld die nog nooit heeft gekend, dat zullen de barensweeën zijn die de wedergeboorte inluiden waarover Jezus met Petrus heeft gesproken (Matth.19:28). Nadat Hij gewezen heeft op het algemene gevaar dat er schuilt in de oorlogen, honger, besmettelijke ziekten, natuurrampen en vooral de verleiding door valse christussen, die beloven dat uit deze ellendige toestand toch verlossing zal komen, gaat Jezus nu spreken over meer specifieke rampen die de gelovigen zullen moeten verduren, voordat voor hen het einde van de tegenwoordige eeuw is aangebroken. Er wordt gezegd dat de volgelingen van Christus door alle volkeren zullen worden verdrukt, zij zullen wereldwijd aan vervolging bloot staan. Velen zullen afvallig worden van het geloof en zich door de eerder genoemde valse christussen laten meeslepen in een godsdienst die even vals is als zij die hem prediken. Jezus profeteert dat in die tijd vele afvalligen tot vijanden van hun vroegere broeders zullen worden en hen zullen verraden. De liefde tot God en die tot de naaste zal verkillen en men zal zich dan ook niet meer aan de goddelijke wetten, zoals die in de Heilige Schriften zijn neergelegd, houden, het zelfs verachtelijk vinden dit wel te doen. De hele maatschappij zal daardoor verpauperen, eigenlijk een logisch gevolg van het feit dat dit alles zich zal afspelen in de tegenwoordige eeuw, de eeuw van de satan. Dan zal het einde nabij zijn en Jezus belooft aan de gelovigen die aan het einde van de beproevingen Christus zijn blijven belijden en dienen, dat ze tot de heerlijkheid Gods zullen ingaan. Dit zal dan zijn als onderdeel van de schare die niemand tellen kan uit Openbaring 7. Dit einde zal echter niet eerder aanbreken dan nadat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld is gepredikt tot een getuigenis voor alle volkeren. Of men het gepredikte evangelie heeft aangenomen of verworpen heeft, zal als maatstaf dienen bij het oordeel dat de Zoon des mensen zal vellen. Wanneer Jezus eerst al deze tonelen van ellende en verdrukking heeft weergegeven, volgt zijn antwoord op de vraag “wat is het teken”. Als de gruwel der verwoesting waarover Daniël heeft gesproken, op de heilige plaats wordt gezien, dan is dat het teken dat de genoemde verschrikkingen beginnen. Wie dit leest, moet er acht op slaan. Met gruwel wordt hier een heidens altaar of een afgodsbeeld bedoeld. De profetie van Daniël vond een eerste voorlopige vervulling in het jaar 168 v.Chr toen de Syrische vorst Antiochus Epifanes in de tempel een afgodsbeeld oprichtte. Toen in 70 na Chr.bij de vernietiging van Jeruzalem de tempel door de Romeinen werd verontreinigd, was er sprake van een tweede vervulling van de profetie van Daniël. De definitieve vervulling zal echter in de eindtijd zijn als het beest uit de zee, de antichrist, zijn beeld, dat door het beest uit het land is gemaakt, in de tempel zal laten vereren en aanbidden. Daniël 11 profeteert dat er na de ontwijding van de tempel een hevige vervolging van de gelovigen zal plaatsvinden. Er zal een verdrukking zijn zoals er nog nooit is geweest en ook nooit weer zal komen. Aan hen die dan in Judea verblijven, geeft Jezus opdracht naar de bergen en niet naar de steden te vluchten. Het zal een overhaaste vlucht moeten zijn. Zo moet iemand die zich op het dak van zijn huis bevindt niet eerst naar binnen gaan, maar via de buitentrap de vlucht nemen. Ook iemand die op het land aan het werk is en een kleed draagt om in te werken, mag niet naar huis gaan om andere kleren te halen. Jezus spreekt hier zijn droefheid uit over vrouwen die zwanger zijn of een kind aan de borst hebben, want zij zullen moeite hebben de snelle vlucht te overleven. Er moet gebeden worden dat de vlucht niet in de winter valt als de wegen in Israël slecht begaanbaar zijn door de winterregens, of op een sabbat, want de joodse overlevering verbiedt het maken van verre reizen op de sabbat, bovendien wordt iemand die op sabbat vlucht vrij snel herkend. Gelukkig zal deze verdrukking minder lang duren dan eerst de bedoeling was, ter wille van de uitverkorenen zal de tijd worden ingekort, omdat anders de verdrukking zo zwaar zou zijn dat niemand het zou overleven. Jezus waarschuwt dan nogmaals voor de valse christussen en de valse profeten. Wanneer Jezus terugkeert, zal aan de hemel een duidelijk teken verschijnen dat net als de bliksem de hele hemel verlicht en het licht van zon, maan en sterren daarbij in het niet zal laten vallen, niet meer zichtbaar laten zijn. Er kan dus geen sprake zijn van aanwezig zijn in de binnenkamer of in de woestijn. Het is het ongelovig Israël, hier het aas, dat is het dode lichaam van Ezechiël 37, dat deze dingen mag geloven en zo de prooi zal zijn van deze valse profeten en valse christussen, de gieren. Er is in de grondtekst overigens sprake van de gevallene of het lijk en van arenden. Maar pas als de verdrukking voorbij is, zal dit teken van de komst van de Zoon des Mensen zichtbaar worden aan de hemel. Wat het teken is, is niet bekend, de vroege christenen dachten aan een kruis, maar het kan ook de Davidsster zijn. Na het teken aan de hemel zal overeenkomstig de profetie van Daniël de Zoon des mensen met goddelijke macht en majesteit komen op de wolken des hemels (Dan.7:13,14). Daarna zullen onder bazuingeschal engelen worden uitgezonden om de uitverkorenen om wille waarvan de tijd van de verdrukking werd ingekort uit de vier windstreken te verzamelen. Jezus heeft tot nu toe de twee vragen van de discipelen over de tekens wel beantwoord, maar niet die over het wanneer van de vernietiging van de tempel. Dit is niet helemaal juist, Mattheüs geeft slechts indirect het antwoord, want uit Lukas 21:20 weten we dat Jezus heeft gezegd dat zodra gezien wordt dat Jeruzalem door legerkampen wordt omsingeld, dat dan de verwoesting van Jeruzalem en dus ook die van de tempel nabij is en dan moeten zij die in Judea zijn naar de bergen vluchten. Mattheüs plaatst deze opdracht van Jezus in een ander verband. De reden zal wel zijn dat het evangelie van Mattheüs vóór het jaar 70 is geschreven en hoofdzakelijk het Koninkrijk der Hemelen naar voren wilde brengen met alles wat daarmee verband hield, terwijl het evangelie naar Lukas na de verwoesting van Jeruzalem geschreven is en zich hoofdzakelijk richt op de bijzondere mens Jezus Christus, de Zoon des mensen. Dat Mattheüs vooral de nadruk legt op de voleinding houdt ook verband met het feit dat de discipelen dit alles nog zouden kunnen meemaken, omdat immers het Koninkrijk der Hemelen nog steeds nabij was. In Matth.25 volgt nog een gelijkenis over dit Koninkrijk. De genadetijd begint pas bij het gesprek tussen Paulus en de voormannen der Joden in Rome (Hand.28:28). Jezus geeft vervolgens met een gelijkenis aan dat de discipelen lering moeten trekken uit een verschijnsel in de natuur. Als ze zien dat bij de vijgenboom de bladeren uitspruiten dan weten ze dat de zomer komt.

Zo moeten ze ook wat de komst van het einde betreft op de tekenen gaan letten. Dit is een sprekende les, want bijna alle bomen in Palestina behouden hun bladeren, maar de bladeren van de vijgenboom vallen af. Met de kale takken lijkt de boom dan dood, maar het groenen van de takken is dan juist karakteristiek voor de komst van de zomer. De generatie die door Jezus wordt toegesproken zal de dingen die Hij genoemd heeft nog meemaken, in feite is het begin van de eindtijd de dood en de opstanding van Jezus terwijl het einde ook nu nog in de toekomst ligt. Met al deze dingen zal Jezus dan vooral hebben bedoeld de voortekenen van vs 4 tot vs 14, het oordeel over het ongelovig Israël, de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel en de overgang van de evangelieverkondiging van Israël naar de heidenen. Nadat Jezus het uitbotten van de vijgenboom als teken van de komst van de zomer vergeleken heeft met “al deze dingen” als tekenen van het einde van de eeuw en van zijn wederkomst, vervolgt Hij met te zeggen, dat hoewel zijn verschijning in heerlijkheid en het einde zeker zullen komen, toch niemand het wanneer, dus de dag en het uur hiervan weet. Niemand, met uitzondering van God de Vader, weet wanneer de Dag des Heren zal aanbreken, zelfs de Zoon niet (Marc.13:32). De Dag des Heren is beslist niet de zondag, het is een dag van oordeel (Jes. 13:6-16;Joël 1:15 en ook Amos 5:18-20), maar ook van heil (Obadja 15-21 en Zach.14). Het is de tijd van het einde en wat er in die tijd gebeuren zal, staat hier in vs 15-31. Zoals het was in de dagen van Noach zo zullen in de tijd van de Wederkomst de mensen gewoon doorgaan met hun dagelijks leven, ze zullen eten, drinken en trouwen, terwijl hen het oordeel boven het hoofd hangt. De komst van Christus zal als een plotselinge verrassing over de wereld komen net als destijds de zondvloed. Maar al weet men niet precies wanneer iets zal gebeuren, men moet voortdurend waakzaam zijn en handelen alsof iets het volgende uur kan gebeuren. Jezus geeft als voorbeeld hiervan een huiseigenaar, die als hij had geweten wanneer in zijn huis zou worden ingebroken, gezorgd zou hebben dat hij daar klaar voor was. Zo moeten ook de toehoorders bereid zijn en gereed staan de Heer te ontvangen als Hij komt, want de Dag des Heren en de Zoon des Mensen zullen even plotseling en onverwacht komen als een dief. Door zo te handelen zullen zij trouwe dienaren zijn die bij de terugkeer van de Heer bezig zijn met het uitoefenen van de hen toevertrouwde taak. Dit in tegenstelling tot de slechte dienaren die uitgaande van de onverstandige gedachte dat de Heer toch voorlopig niet komt, de eerste stap hebben gezet op het pad van verslapping in leer en praktijk. Het gevolg is dat zij druk bezig blijven met die zaken die vooral hun eigen belang dienen. Als de Heer dan wel komt, moeten deze dienaren, terwijl zij dit niet hadden verwacht, plotseling verantwoording afleggen van hun daden en dan zullen zij zwaar worden gestraft. Nadat Jezus het handelen van de trouwe en dat van de ontrouwe dienaren met elkaar heeft vergeleken en het oordeel over het handelen van beide groepen heeft gegeven, spreekt Hij weer in een gelijkenis van het Koninkrijk der Hemelen en dit is dan de laatste keer dat de Heer in zo’n soort gelijkenis spreekt. In de gelijkenissen van het Koninkrijk der Hemelen die de Heer hiervoor heeft uitgesproken, was steeds sprake van zowel positieve als negatieve aspecten van dit Koninkrijk. Jezus heeft zojuist gesproken van de trouwe, de positieve en van de ontrouwe, de negatieve dienaren en gaat vervolgens over op het Koninkrijk waarin die krachten ook hun werk zullen doen. Omdat de gelijkenis in de context staat van de rede over de laatste dingen, de voleinding der wereld en de Wederkomst van Jezus Christus, wil het woordje “dan” aan het begin zeggen: wanneer Christus terugkomt om het koningschap te aanvaarden en om te oordelen, op dat ogenblik zal het Koninkrijk der Hemelen worden vergeleken, dat is te vergelijken zijn met tien maagden die uittrokken de bruidegom tegemoet. Nu heeft op het tijdstip van de voleinding de bruidegom (Christus) zijn bruid (de Gemeente) al vanaf de Opname bij zich. Het gaat hier dus niet om het ophalen van de bruid om haar te brengen in het huis van de bruidegom om de bruiloft te gaan vieren. Het handelt om een latere episode in de viering van de bruiloft, want in Israël nam de viering van de bruiloft soms wel een week in beslag. Hier betreft het de episode van het brengen van de geschenken, waarmee de gever of geefster zijn of haar liefde of respect voor bruid en bruidegom tot uitdrukking brengt. In de Bijbel is het niet ongebruikelijk dat volkeren, streken en steden worden voorgesteld onder het beeld van een vrouw of een maagd, in het Oude Testament worden Israël en Juda bij voorbeeld aangeduid als zusters (Jer. 3:6,7) en heten Samaria en Jeruzalem in Ezechiël 23:4 Ohola en Oholiba, twee zusters. Zo stellen de wijze maagden, zij zijn in deze gelijkenis het positieve, de volkeren voor die in vs 34 aan de rechterzijde van de Koning mogen plaatsnemen en de dwaze maagden, zij zijn de negatieve component in de gelijkenis, zijn de volkeren die aan de linkerzijde komen te staan. In de duistere tijd vóór de Wederkomst zijn de volkeren die hier met de wijze maagden worden aangeduid, lichtpunten geweest in de Grote Verdrukking want zij hadden de olie van het geloof en de Geest, iets wat de volkeren die door de dwaze maagden worden gesymboliseerd, misten. De dwaze maagden lijken op de dienaar die zijn talent in de grond stopte uit de gelijkenis die de Heer daarna vertelt en op het zaad dat niet in goede aarde viel uit de gelijkenis van de zaaier die de Heer geruime tijd hiervoor als eerste gelijkenis heeft verteld. De wijze maagden hebben het geloof behouden, want hun olie is niet opgeraakt en hun lampen zijn brandende gebleven. Zij lijken zo op de goede en getrouwe dienaar en op het zaad dat in goede aarde viel. Met deze laatste gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen sluit Jezus aan bij de eerste en hiermee is de cirkel rond. De eerste gelijkenis stond in de context van de afwijzing van de Messias door Israël en daarmee de afwijzing van Israël door de Messias, terwijl de laatste gelijkenis staat in de context van het einde met de houding van de volkeren ten opzichte van Israël in de eindtijd. In de Bijbel en vooral in het Nieuwe Testament is dit een belangrijk onderwerp. In de hoofdstukken 9,10 en 11 van de Brief aan de Romeinen gaat Paulus er dieper op in, verder wordt over de eindtijd in samenhang gesproken in het boek Daniël, in de synoptische evangeliën en in de Openbaring aan Johannes. Vs 13 maakt geen deel uit van de gelijkenis, het verwijst naar het feit dat Jezus de komst van de Zoon des mensen op de wolken des hemels in deze gelijkenis vergelijkt met de komst van een bruidegom midden in de nacht. De bruidegom arriveert terwijl zowel de wijze als de dwaze maagden in slaap gevallen zijn en niet weten van wachten en waken. Als de bruidegom dan komt, worden ze met schrik wakker en beseffen nauwelijks wat er aan de hand is. Zo vragen ook de volkeren die de Heer voor de troon van zijn heerlijkheid laat verschijnen, zich verwonderd af wanneer ze Jezus hongerig hebben gezien en gevoed, of dorstig en hebben Hem te drinken gegeven, als vreemdeling gezien en gehuisvest of naakt en Hem gekleed, ziek of in de gevangenis en tot Hem gekomen. Het “waakt dan” is in strijd met vs 5 en behoort dus niet tot de beeldspraak van de gelijkenis, het heeft hier de betekenis “wees er klaar voor”. Waken betekent niet alleen wakker, verstandig zijn, maar ook trouw zijn. Deze laatste betekenis komt hier naar voren in de gelijkenis van de talenten. Dikwijls wordt gezegd dat deze gelijkenis dezelfde is als die van de ponden in Luc.19:21- 27, maar dat is onjuist, want de gelijkenis van de ponden heeft betrekking op de beloningen in het Koninkrijk terwijl de gelijkenis van de talenten gaat over trouw en waakzaamheid tijdens de afwezigheid van de Heer, dus vóór de komst van het Koninkrijk. Bovendien zijn de gelijkenissen op verschillende tijdstippen uitgesproken. Een talent was de grootste munteenheid in de oudheid, het had de waarde van 6000 denariën en een denarie was het dagloon van een arbeider. De man die naar het buitenland ging was dus zeer rijk, in het geheel van de redevoering is hier duidelijk sprake van de Heer zelf. Uit het feit dat het hier om zulke grote bedragen gaat, blijkt niet alleen het vertrouwen dat de Heer in zijn dienaren stelt, maar ook de verantwoordelijkheid van de dienaren. De Heer verdeelt de talenten op basis van de bekwaamheid van de ontvanger, het Griekse woord dat gebruikt wordt, is dunamis, wat vooral kracht betekent, dus vermogen om iets uit te voeren. De eerste twee zijn de Heer trouw en doen wat van hen wordt verwacht, de derde stelt het talent slechts veilig voor dieven. Als de Heer terugkomt, houdt Hij afrekening met zijn dienaren, het Griekse sun-airein logon komt in de rest van de Bijbel nog slechts één keer voor en het betekent daar Gods afrekening met de mens bij het oordeel (Matth.18:23), ook dan heeft het te maken met een gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen. Uiteraard worden de twee die zo getrouw zijn geweest, geprezen en rijkelijk beloond met een hoge positie en zij mogen bovendien ingaan in het feest en de vreugde van hun Heer. De derde denkt echter zeer negatief over de Heer en zegt dit ook. Zijn tekening van het karakter van de Heer komt niet met de realiteit overeen en de Heer vat de woorden van de dienaar op als een ernstige belediging. Zijn foutieve instelling met betrekking tot zijn Heer zowel als tot zijn dienst maakt dat deze onnutte dienaar als straf in de buitenste duisternis geworpen wordt. De Heer eindigt dan de gelijkenis met de woorden die Hij ook heeft gebruikt toen Hij het doel van de gelijkenissen heeft aangegeven (Matth.13:12). De gedachte dat een gelovige dus trouw en ijverig moet zijn in het gebruik van datgene wat de Heer hem heeft gegeven, is niet juist, want het behoud zou dan van het eigen presteren afhangen en niet van het volbrachte werk van Christus.

Jezus eindigt zijn rede over de laatste dingen met aan te geven hoe het oordeel over de volken in zijn werk zal gaan. In Matth.19:27-30 heeft Jezus tegen Petrus gezegd dat wanneer de Zoon des mensen in de wedergeboorte op de troon zijner heerlijkheid zal zijn gezeten, dat dan Petrus en de andere discipelen op twaalf tronen zullen zitten teneinde de twaalf stammen van Israël te richten. Hieruit wordt duidelijk dat de troon zijner heerlijkheid niet de grote witte troon van het laatste oordeel uit Openb.20:11-15 is, want die troon staat alleen en het oordeel gaat over de werken van de doden en bij de troon zijner heerlijkheid staan nog twaalf andere tronen, terwijl daar de volken en de stammen van Israël geoordeeld worden. Israël heeft van God de priesterlijke taak gekregen om de volken tot God te brengen, maar Israël heeft die taak altijd schromelijk verwaarloosd. In de eindtijd zullen van elke stam 12000 die taak alsnog uitvoeren, de overigen van de stammen zullen door Petrus en de andere discipelen worden geoordeeld en dan zullen de genoemde priesterlijke taak en het geloof in de Messias veel gewicht in de schaal leggen. Na de Opname van de Gemeente zal er chaos zijn en dan zullen de twee getuigen en de 144000 uit de stammen van Israël de volken der aarde het evangelie brengen. Zij zullen soms gehoor vinden en soms ook niet, zij zullen door de volken goed of slecht worden behandeld. Het oordeel dat de Heer uitspreekt als Hij op de troon van zijn heerlijkheid gezeten is, is het oordeel over de behandeling die door een volk gegeven is aan één van de 144000 of zoals Jezus het hier zegt: aan één van deze mijn minste broeders. Want een goede of een slechte behandeling van die broeder wordt door Jezus gezien als een goede of slechte behandeling van Hem. Zij die goed hebben gehandeld horen “Komt” en zij beërven het Koninkrijk, zij die slecht hebben gehandeld horen “Gaat weg van mij” en zij worden in de hel geworpen.

Voorbereiding voor het Pascha

Omdat Jezus zich strikt houdt aan de werkelijk belangrijke, de essentiële inzettingen van de wet, maken Hij en zijn discipelen zich diezelfde dinsdag op om het Pascha te gaan vieren. Bij het bepalen welke dag wordt bedoeld, is het van belang te weten dat een dag voor de joden ’s avonds als de eerste drie sterren zijn verschenen, begint en de volgende avond bij de verschijning van de eerste drie sterren eindigt. Dat houdt in dat een dag begint met een avond. Het Pascha werd gehouden ter herinnering aan de verlossing van Israël uit de Egyptische slavernij, de geboortedag van het volk Israël. De joodse overlevering zegt dat Israël in de dagen van de Messias door Hem verlost zal worden op dezelfde dag als die van de uittocht uit Egypte. Dit is ook precies zo gebeurd, want de Messias van Israël, Jezus, stierf op de dag dat het Pascha werd gegeten en dat is de dag dat de uittocht van Israël is begonnen. Volgens de oude inzetting van Exodus 23:14-17 begon het feest van de ongezuurde broden na het eten van het Pascha, maar in de loop van de tijd werden in het spraakgebruik van het volk het feest van de ongezuurde broden (matsot) en het Pascha niet langer nauwkeurig onderscheiden. Daardoor werd ook de dag vóór het feest van het eten van het Pascha bij het feest getrokken. Op die dag, vier dagen nadat het lam in huis was gekomen, dat was bij de intocht van de Heer in Jeruzalem op de tiende Nisan, Palmzondag, werd gezocht naar een geschikte ruimte om het Pascha te vieren, werd een lam gekocht en geslacht in de tempel in de namiddag en werd de paasmaaltijd klaargemaakt. Leerlingen hadden de plicht om voor hun meester het Pascha voor te bereiden en voor het vieren van een plechtige inzetting was een plechtige voorbereiding nodig. Teneinde hun plicht te kunnen doen, vragen de discipelen Jezus waar Hij wil dat zij heengaan om toebereidselen voor het Pascha te maken. Zij wilden geen plaats uitkiezen zonder aanwijzing van Hem en van Hem ontvingen zij dan ook die aanwijzing, maar op een wonderlijke manier, Hij zegt niet precies waar de gezonden discipelen heen moeten gaan. Hij zond hen tot iemand die waarschijnlijk een vriend en volgeling van Hem was, want voor iemand die dat niet is, is Jezus niet “de Meester” en zeggen de woorden “Mijn tijd is nabij” ook weinig of niets. De situatie en de woorden doen denken aan wat tot de eigenaar van de ezelin en haar veulen moest worden gezegd (Matth.21:3).Dat in vergelijking met de uitgebreidheid van Markus en Lukas (Marc.14:12-21 en Luc.22:7-13) het evangelie naar Mattheüs wat summier aandoet, komt door het feit dat niet alle discipelen het Pascha gingen voorbereiden. Volgens Markus waren het twee die door Lukas dan met name worden genoemd: Petrus en Johannes. Zij moeten naar Jeruzalem gaan, want zoals in de tijd van Jezus de uitleg van Deut.16:7 was, moest het Paschamaal binnen de poorten van Jeruzalem gegeten worden. Dan is het lam dat geofferd zal worden binnen en zijn de andere offers overbodig geworden, daarom heeft Jezus de tempel gereinigd. In Jeruzalem zullen zij een man tegenkomen die een kruik water draagt, zij moeten die man dan volgen en de heer van het huis waar hij binnengaat de woorden van Jezus overbrengen. De heer van het huis zal hen vervolgens de door het reinigen van zuurdesem gereedgemaakte en met kleden en kussens ingerichte zaal wijzen waar Jezus en zijn discipelen het Pascha kunnen eten. Natuurlijk zullen de discipelen de man herkennen, want kruiken water werden niet door mannen maar door vrouwen gedragen en ook was het in die tijd meer normaal om het water in leren zakken te dragen dan in kruiken. Dat Jezus niet tot de discipelen zegt dat ze in die en die straat in het derde of vierde huis moeten gaan om alles voor de maaltijd gereed te maken, is waarschijnlijk om Judas niet de gelegenheid te geven Hem vóór zijn tijd in handen van de overpriesters te spelen. De discipelen maakten het Pascha gereed op de veertiende Nisan door naar de voorhof van de tempel te gaan om daar het Paaslam te slachten, het enige offer dat door niet- priesters mocht worden geslacht en dat vanaf drie uur ’s middags moest plaatsvinden.

De Paasmaaltijd

Pas aan het begin van de dag die de Voorbereiding genoemd wordt, in de avond en niet zoals in Israël gebruikelijk was in de late namiddag, werd het Pascha gebruikt in de bovenzaal van het huis dat Jezus aan Petrus en Johannes had opgegeven. Het aantal van tien deelnemers aan de Paschamaaltijd was volgens de joodse traditie vereist en dat aantal was ook praktisch omdat een eenjarig schaap voldoende voedsel bood voor ongeveer tien personen. De Paschamaaltijd verliep ten tijde van Jezus volgens een vast patroon en ook nu nog bestaat het joodse paasfeest (Pesach) uit een vijftiental onderdelen met een eigen benaming en in een vaste volgorde (Seder). De huisvader of het hoofd van de voor deze gelegenheid gevormde huisgemeenschap van minstens tien personen, opent het feest met het uitspreken van twee zegeningen, de eerste over het gehele feest en de tweede over de aanwezige wijn. Dan wordt de eerste beker met wijn gedronken en wordt het eten binnengebracht dat bestaat uit ongedesemde broden, dus zonder zuurdeeg bereid, bittere kruiden, vruchtenmoes van dadels, azijn en rozijnen en het gebraden paaslam, tegenwoordig een gebraden beentje dat het lam symboliseert. Door de vader van het gezin of het hoofd van de huisgemeenschap wordt de betekenis van een en ander uitgelegd en wordt verteld over de verlossing uit Egypte. Het verhaal (Hagada) is vooral bestemd voor de kinderen want volgens de Tora hebben de joden de plicht het verhaal van de uittocht aan hun kinderen te vertellen (Exod.13:8-10). Dankbaarheid wordt dan getoond door het zingen van het eerste deel van de lofzang, het Hallel (Ps.113-115), vervolgens wordt de tweede beker wijn gedronken. Daarna neemt de vader of het hoofd het brood, spreekt de zegen erover uit, breekt het en deelt het uit. Het wordt gegeten samen met de bittere kruiden en de vruchtenmoes. Pas dan begint men met het eten van het paaslam. Na de maaltijd zegent het hoofd van de gemeenschap of de vader als hoofd van de familie de derde beker wijn onder het tegelijkertijd uitspreken van een afsluitend dankgebed. Tot slot wordt dan het tweede deel van de lofzang (Ps.116- 118) gezongen. Dit was in de loop der tijden niet meer overeenkomstig het eerste Pascha in Egypte, dat overhaast gegeten werd, de lendenen omgord, de schoenen aan de voeten en de staf in de hand.

Aankondiging van het verraad

Tijdens de maaltijd kondigt Jezus aan dat een van de discipelen Hem zal verraden, een handeling die des te schrijnender is, omdat het gebeurt tijdens een maaltijd, een handeling waarmee door het met elkaar in gezelschap indopen van het brood en het drinken van de wijn een eenheid wordt uitgedrukt, een eenheid die door dit verraad geschonden wordt. Alle discipelen vragen aan Jezus of zij het zijn die Hem in moeilijkheden zullen brengen. Ook Judas stelt huichelachtig dezelfde vraag als de anderen hebben gesteld, maar zij gebruikten het woord Heer en Judas het zwakkere Rabbi, vandaar misschien dat Jezus Judas antwoordt met “Gij hebt het gezegd”. Het maakt duidelijk dat Judas Jezus nooit als Heer had erkend en dus ook niet in Hem als de Messias geloofde. Judas was wel de goede vriend uit psalm 41, maar hij was in zijn opvattingen zuiver materialistisch. Zijn idee van het discipelschap was slechts het hebben van een goede baan als volgeling van een goeroe die volle zalen trok en niet als discipel van iemand die zichzelf wilde offeren door als Messias voor Israël te lijden en te sterven. Als Judas vraagt of hij de betreffende persoon is, geeft Jezus als antwoord: ”Gij hebt het gezegd”. Omdat alles ordelijk moest verlopen was het slechts aan de altijd naast het hoofd van het gezin gezeten jongste van het gezelschap toegestaan vragen over de uittocht en over het paasfeest te stellen. Dat is de reden dat Petrus aan Johannes, de jongste, vraagt of hij wil vragen wie Jezus zal verraden. Jezus antwoordt “voor wie Ik het stuk brood indoop en wie Ik het geef” en Hij doopte het stuk brood in, nam het en gaf het Judas (Joh.13:23-26). De hand met iemand in de schotel dopen of voor iemand een stuk brood indopen is een gebruikelijke handeling, er werd gegeten met de handen en de stukken brood werden met de hand in de schotel met vruchtenmoes gedoopt en dan opgegeten. Jezus gaf met zijn woorden in het begin aan dat een van zijn discipelen verraad zal plegen, het antwoord aan Johannes en de handeling daarna geven aan wie. Jezus zegt dan tot Judas dat hij met spoed moet doen wat hij wilde gaan doen. Judas vertrekt dan, maar de anderen weten niet waarom en wat hij precies gaat doen. Wie Jezus zal gaan verraden merken zij dus pas later.

Het avondmaal ingesteld

Bij de maaltijd ter gelegenheid van het Pascha was het brood dat voorgeschreven was ongezuurd, dus zonder zuurdeeg want dat zou een verband geven met de dag of dagen ervoor, met het verleden. Het brood werd gezegend, dan gebroken en vervolgens uitgedeeld aan de deelnemers aan de maaltijd. Zegenen, breken en uitdelen van het brood is de gebruikelijke joodse manier waarop de vader van het gezin een maaltijd begint. Bij dit laatste Pascha dat Jezus houdt, vervult Hij de rol van de huisvader en de discipelen die van de leden van zijn gezin. Jezus geeft aan het brood en de wijn van de maaltijd een nieuwe uitleg. Van het brood zegt Hij dat het zijn lichaam is, dat wil zeggen dat het Hem uitbeeldt, Hem vertegenwoordigt. Het lichaam van Jezus staat tegenover het lichaam van het lam dat tijdens de paasmaaltijd wordt gegeten. Zoals het brood wordt gebroken, wordt zijn lichaam gebroken, dat is uitgeleverd en gedood. Zoals het brood wordt uitgedeeld, wordt de verlossing uitgedeeld door zijn lichamelijke dood. Van de wijn zegt Hij dat die het bloed is van zijn verbond, dit zijn woorden die verwijzen naar de verbondssluiting bij de Sinaï waar Mozes het bloed van offerdieren sprengde en zei: ”Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit” (Exod.24:8). In Jer.31:31-34 werd geprofeteerd over het “nieuwe verbond”. Jezus stelt zichzelf hier voor als een offer, want Hij is het nieuwe Paaslam door wiens dood het nieuwe verbond ingesteld wordt dat een voorafschaduwing vond in de verbondssluiting op de Sinaï en dat voorzegd werd voor de heilstijd. Bloed werd gezien als de drager van het leven (Lev.17:11,14), het nuttigen ervan was daarom streng verboden (Gen.9:4). Het bloed dat vergoten wordt, is het leven dat gegeven wordt. De woorden van Jezus verwijzen ook naar Jes.53:12 “omdat hij zijn leven heeft uitgegoten in de dood”, wat gezegd wordt van de Knecht des Heren. Jezus is de Knecht des Heren van wie door de profeten is gezegd dat Hij plaatsvervangend voor alle mensen zou sterven. Zijn offer is voldoende voor de mensheid als geheel. Jezus stelt als gezaghebbende tijdens de paasmaaltijd een nieuw feest in ter herdenking aan zijn offer aan het kruis. Tegenover het Pesach als het joodse herinneringsfeest aan de verlossing uit Egypte, wordt in de door Jezus ingestelde gedachtenismaaltijd, het Avondmaal des Heren, de fundamentele waarheid van het Christendom belichaamd, de verlossing die door de dood van Jezus is bewerkt. Jezus sluit af met te zeggen dat met deze Paschamaaltijd aan zijn tafelgemeenschap met de discipelen een einde gekomen is, maar dat deze gemeenschap na een tussentijd op een nieuwe wijze zal worden voortgezet in het toekomstige Koninkrijk. Tot die tijd zal Hij geen wijn meer drinken. Aan het einde van de maaltijd wordt dan het tweede deel van de lofzang gezongen en verlaat Jezus Jeruzalem, Hij begeeft zich met zijn discipelen naar de hof van Gethsémane op de Olijfberg.

Jezus voorspelt de verloochening door Petrus

Onderweg zegt Jezus nadrukkelijk tegen zijn discipelen dat zij de komende nacht allen aanstoot aan Hem zullen nemen, wat de profeet Jesaja al had voorzegd (Jes.52:14). Hoewel alle discipelen even nadrukkelijk hiertegen protesteerden, heeft Jezus wel gelijk gekregen, want het is gebeurd zoals Zacharia al heeft geprofeteerd: de herder wordt geslagen en de schapen worden verstrooid (Zach.13:7). Dit doet ook weer denken aan een profetie van Jesaja: de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen (Jes.53:6b), want de herder van Zacharia is de Knecht des Heren van Jesaja. De Messias is de Herder en de Knecht des Heren die plaatsvervangend het oordeel van God dat het hele volk Israël had moeten treffen, zal ontvangen. De vlucht van de discipelen bij de gevangenneming van Jezus is een voorafschaduwing van de verstrooiing van het volk Israël na de verwoesting van Jeruzalem. Jezus troost dan als het ware zijn discipelen door een vervolg op het beeld van de herder, maar nu een herder die voor zijn kudde uitgaat, als Hij zegt dat Hij hen na zijn opstanding zal ontmoeten in Galilea. Op de woorden van Jezus dat allen Hem die nacht zullen verlaten, volgt een reactie van Petrus. Het is een reactie geheel overeenkomstig het karakter van Simon bar Jona. Met te zeggen dat zelfs als de discipelen allemaal aanstoot aan Jezus zouden nemen, hij dat nooit zou doen, geeft Petrus blijk van een zekere minachting voor zijn medebroeders en toont hij met zijn zelfverzekerdheid een hoge dunk van zichzelf te hebben. In zijn woorden ligt ook een zekere mate van ongeloof in de woorden die Jezus zojuist heeft gezegd. Jezus zegt dan nadrukkelijk als antwoord op de onbezonnen woorden van Petrus dat deze Hem in deze nacht nog voordat de haan kraait driemaal zal verloochenen. Ondanks deze waarschuwing handhaaft Petrus zijn zelfvertrouwen, de woorden van Jezus maken hem alleen maar zelfverzekerder en hij wil Hem met klem overtuigen van zijn standvastigheid. Hij zegt dat hij eerder met Jezus de dood zal ingaan dan dat hij Hem zal verloochenen en de andere discipelen beamen deze woorden van Petrus.

In de hof van Gethsémane

Na het gesprek waarin Jezus de verloochening door Petrus en de andere discipelen heeft voorzegd, gaat Hij samen met hen naar Getsemane, een hof aan de overzijde van de beek Kedron aan de voet van de Olijfberg. Volgens Luc.22:39 was het een gewoonte van Jezus daar te bidden en dat maakt ook duidelijk hoe Judas, die niet langer onder de discipelen Jezus volgde, toch wist waar hij Jezus kon vinden. In de hof gekomen schaamt Jezus zich niet om na het pochen van de discipelen te tonen dat Hij in zijn zwakheid kracht zoekt in het gebed. Hij zegt dan tegen de discipelen dat zij op Hem moeten gaan zitten wachten tot Hij heeft gebeden. Net als bij de verheerlijking op de berg en bij de opwekking van het dochtertje van Jaïrus neemt Jezus alleen Petrus, Johannes en Jakobus mee dieper de hof in, waar Hij in gebed wil gaan. Op de berg waren deze drie getuige van de verheerlijking van hun Heer, nu zullen zij getuige zijn van zijn gebedsworsteling. Jezus zegt hun dat Hij tot stervens toe bedroefd is en vraagt hen met Hem te waken. Dat dit niet bedoeld is in verband met mogelijke gevaren blijkt uit het feit dat dan de achterblijvers dit verzoek ook wel hadden gekregen. Ze moesten waken om getuige te zijn van het gebed dat Jezus een eindje verder gaat uitspreken. De rechtvaardigheid van God eiste dat Jezus zou sterven om de schuld voor de zonden te betalen. Jezus neemt de meest nederige gebedshouding aan en vraagt in zijn gebed of er een andere mogelijkheid dan zijn lijden en dood is om aan die eis van God te voldoen. Vaak is in het Oude Testament de beker het gebruikelijke symbool voor oordeel en lijden dat uit de hand van God komt (Ps.75:9;Jes.51:17,22;Jer.25:15) en Jezus vraagt dus of zijn lijden als het oordeel van God aan Hem voorbij mag gaan, of Hij die zonder zonde was niet tot zonde gemaakt zal worden en dan aan het kruis van God verlaten zal worden. Het gebed om het voorbij laten gaan van deze beker was niet alleen een wens dat er een uitweg zou komen in een hopeloze situatie, want dan had Jezus ook kunnen proberen te vluchten. Hij rekende met de mogelijkheid dat God het plan om het Koninkrijk Gods op te richten ook zonder een voorafgaand lijden zou kunnen volbrengen. De woorden waarmee Jezus aangeeft dat zijn wil ondergeschikt is aan die van de vader, tonen aan dat Hij zijn kennis van de wil van God nu opnieuw in gebed moest verwerven, want de wil van God stond reeds lang voor Hem vast en Hij heeft daarover ook verschillende keren gesproken. Als Jezus zijn gebedsstrijd heeft gevoerd, gaat Hij terug naar zijn discipelen die Hij had opgedragen met Hem te waken. Hij vindt hen slapende en Hij richt zich bedroefd en teleurgesteld tot Petrus met de vraag of hij nog niet in staat was een uur samen met Jezus te waken, terwijl hij onderweg nog zo dapper was geweest. Als Jezus hen dan zegt dat zij moeten waken en bidden, wordt duidelijk dat waken hier niet alleen in de letterlijke betekenis als wakker blijven gebruikt wordt, maar vooral in de figuurlijke betekenis van waakzaam zijn. Waken en bidden is één begrip, waken is bidden en wie bidt is waakzaam. Als de verleiding die Jezus aangekondigd had en die nu zeer nabij was, komen zou dan moesten de discipelen bidden dat ze niet zouden afvallen. Zij moeten bidden om bewaard te blijven in de verzoeking, want hoewel de geest gewillig is God te gehoorzamen, is het vlees dat door de macht van de zonde niet in staat is God te kennen, door zijn natuurlijke beperktheid zwak en traag. Jezus gaat dan voor de tweede keer bidden, wat niet wil zeggen dat het eerste gebed onvruchtbaar is gebleven. Jezus zegt eerst: Indien het mogelijk is en de tweede keer: Indien het niet kan. Eerst ging Jezus uit van de gedachte dat bij God alle dingen mogelijk zijn, maar nu spreekt Hij uit dat wat Hij eerst heeft gevraagd niet overeenstemt met de wil van de Vader. De tweede keer vindt Jezus de discipelen opnieuw slapende, maar Hij spreekt hen nu niet meer aan. Opmerkelijk is dat deze drie discipelen volgens Lukas ook bij de verheerlijking op de berg in slaap gevallen zijn (Luc.9:32). Jezus gaat dan voor de derde keer in gebed en Hij gebruikt opnieuw dezelfde woorden. Ook Hij moet net als Elia voor (1Kon.17:21) en Paulus na (2Kor.12:8) Hem driemaal bidden om een antwoord te krijgen.

Daarna gaat Hij naar de drie discipelen die in het uitvoeren van wat hen is opgedragen hebben gefaald en zegt hen dat zij nu voor de tijd die rest kunnen slapen en rusten. Maar de tijd die nog rest zal van korte duur zijn, want het uur is nabijgekomen dat de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van zondaren.

De gevangenneming van Jezus

Na een korte tijd zegt Jezus dat zij moeten opstaan, want Hij wist in de geest dat zijn verrader, Judas Iskariot, in aantocht was om Hem gevangen te nemen. Jezus zegt ook: laten wij gaan en Hij bedoelt daarmee niet dat de vlucht moet worden genomen, maar in tegendeel dat Hij juist samen met zijn discipelen zijn haters tegemoet zal gaan. Zo zeker als het woord werd vervuld dat de Zoon des mensen in de handen van zondaren zou worden overgeleverd, zo zeker is ook het feit dat Hij zichzelf overgaf. Terwijl Jezus nog sprak, kwam Judas eraan met een heel leger gewapende mannen dat hij van het Sanhedrin, de overpriesters en oudsten, had meegekregen. Dit leger bestond niet alleen uit tempelwachters die met stokken gewapend waren, maar ook uit Romeinse soldaten die over het algemeen zwaarden droegen. Ook was er ten minste één persoonlijke dienstknecht van de hogepriester bij aanwezig, want hem slaat Petrus een oor af. Verder zullen er de nodige nieuwsgierigen uit Jeruzalem zijn meegekomen, want vs 55 spreekt over scharen. Van Judas wordt hier nadrukkelijk vermeld dat hij een van de twaalf discipelen was, wat zijn verraad en deze gevangenneming des te erger maakt. Judas had met de soldaten afgesproken dat hij Jezus zou kussen als teken, want zij kenden Hem niet. De kus die gewoonlijk uit liefde en eerbied wordt gegeven, wordt hier door Judas misbruikt voor verraad. Bovendien was dit kussen niet alleen huichelachtig en vals, maar ook ongebruikelijk want in de evangeliën wordt nergens gezegd dat de discipelen Jezus kusten. Judas begroet Jezus met “wees gegroet” wat dezelfde betekenis heeft als “vrede zij u”, maar Jezus neemt afstand van Judas door hem aan te spreken als “vriend”. Vriend is weliswaar een familiaire term, maar werd in het algemeen slechts gebruikt wanneer men iemand aansprak waarvan men de naam niet kende. Het antwoord van Jezus op de begroeting van Judas kan op twee manieren worden uitgelegd. Het kan bedoeld zijn als uitroep in de zin van “Ben je hiervoor gekomen vriend, om Mij te verraden met een kus ?”. Het kan ook zijn dat deze zin niet is afgemaakt en had kunnen luiden “Vriend, waarvoor je bent gekomen weet Ik òf doe dat”. In beide gevallen echter geven de woorden van Jezus aan dat Hij niet alleen het feit van het verraad en de persoon van de verrader van tevoren wist, maar ook het hoe, namelijk dat Hij verraden zou worden met een groet en een kus. Na zijn vraag aan Judas pakten de soldaten Jezus vast en namen Hem gevangen. Petrus die in het bezit was van een zwaard, kwam in verzet en sloeg van Malchus, de dienaar van de hogepriester, het rechteroor af. Uit Joh.18:10 weten we deze namen, Mattheüs vermeldt ze niet, die wilde slechts de stemming en de sfeer bij de gevangenneming schilderen. Dat Petrus over een zwaard kon beschikken was niet ongewoon, een van de andere discipelen had ook een zwaard (Luc.22:38). Jezus zegt Petrus het hierbij te laten en het zwaard weg te doen, want volgens Gen.9:6 is het op persoonlijk initiatief hanteren van het zwaard in strijd met Gods wet. Volgens Luc.22:51 herstelt Jezus het kapotte oor, wat dan de laatste keer is dat Hij een genezingswonder verricht en dat nog wel aan een vijand. Dat het nemen van het zwaard in strijd is met wat God geboden heeft, is niet de enige reden die Jezus opgeeft waarom Hij Petrus zegt te stoppen. Als Hij dat wilde zou Jezus toch direct van de Vader duizenden engelen tot zijn beschikking kunnen krijgen en hen de vijanden laten vernietigen. Maar hoe zou dan vervuld worden wat in de Schriften geschreven staat, immers die hebben geprofeteerd dat het moest gebeuren zoals het nu gebeurt. Jezus verwijt dan de schare de wijze waarop Hij door hen met stokken en met zwaarden is benaderd alsof Hij een rover was, terwijl Hij in deze laatste week toch elke dag (Luc.21:37,38) in alle rust in de tempel als een rabbi het volk heeft onderwezen en de overpriesters en oudsten Hem niet hadden laten grijpen. Maar dit is allemaal gebeurd met het doel dat wat de profeten hebben geschreven in vervulling zou gaan. Als Jezus dit allemaal naar voren heeft gebracht, laten zijn discipelen Hem in de steek en slaan op de vlucht. Zo worden de woorden van Jezus over het aanstoot nemen bewaarheid.

Jezus voor de Raad

Volgens Joh.18:13 werd Jezus eerst voor Annas, de schoonvader van de hogepriester Kajafas, geleid en daarna voor het Sanhedrin bij Kajafas thuis omdat de vergaderzaal van het Sanhedrin in het tempelcomplex gesloten was, want het was nacht. Petrus was de soldaten die Jezus wegvoerden gevolgd tot de binnenplaats van het paleis van Kajafas om daar de afloop te zien. Het Sanhedrin probeert voor de reeds lang besloten moord op Jezus een gerechtelijke vorm te vinden en Hem door middel van getuigen te beschuldigen van handelingen of uitspraken die de wet heeft verboden op straffe van de dood. Er treden veel valse getuigen op, maar van geen van hen is het getuigenis rechtsgeldig, ook niet van de twee die een godslasterlijke uitspraak van Jezus naar voren denken te brengen, maar zijn woorden verdraaien en elkaar tegenspreken. Jezus heeft nooit gezegd dat Hij de tempel van Jeruzalem kon afbreken, wel dat er van de tempel geen steen op de andere zou blijven. Dan wil de hogepriester van Jezus weten wat Hij van de woorden van de getuigen zegt. Het zwijgen van Jezus irriteert de hogepriester kennelijk zo dat hij opstaat, hoewel hij de vergadering van het Sanhedrin zittend moest leiden. Als Jezus op de vraag van de hogepriester geen antwoord geeft, gaat Kajafas niet op het voorafgaande punt van de beschuldiging in, maar wil hij dat Jezus hem onder ede antwoord geeft op de vraag of Hij de Christus de Zoon van God is. Het antwoord van Jezus luidt dan: “Gij hebt het gezegd. Doch Ik zeg u van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels”. Van nu aan geeft een eindpunt en een beginpunt aan. Het is het einde van de aardse bediening van Jezus en het begin van een nieuwe periode, de tijd tussen komst en wederkomst bij de Opname van de Gemeente. De hogepriester acht met de woorden van Jezus de godslastering bewezen en hoewel dit een hogepriester verboden is (Lev.21:10) scheurt hij zijn kleding. Getuigen waren niet meer nodig, het doel van de nachtelijke zitting was bereikt, hoewel hier niet het rechtsgeldig doodvonnis werd uitgesproken, want dat zal later overdag gebeuren in de tempelhof in de officiële vergaderzaal. De knechten (Luc.22:63) spuwden Jezus na de uiting van droefheid van de hogepriester in het gezicht, dit is de ergste vorm van verachting en belediging in het Oosten. Ook sloegen ze Hem in het gezicht en dat alles kennelijk met volle instemming van het Sanhedrin. Jezus werd met stokken geslagen terwijl men blindemannetje met Hem speelde en Hem spottend vroeg als een profeet zijn gave van helderziendheid uit te oefenen en te zeggen wie Hem geslagen had. Wat Jesaja profeteerde over de knecht des Heren werd hiermee vervuld (Jes.50:6).

Petrus’ verloochening en Judas’ spijt

Terwijl Jezus door de hogepriester wordt ondervraagd en wegens godslastering wordt veroordeeld, zit Petrus in de hof tussen de dienaren. Als een slavin dan zegt dat hij ook tot de volgelingen van Jezus behoort, ontkent Petrus dit ten stelligste ten aanhoren van hen die rondom hem staan. Dit herhaalt zich als een andere slavin hem hetzelfde verwijt. Petrus zweert dat hij niet bij de discipelen van Jezus hoort en als anderen later dit nogmaals beweren met als bewijs dat Petrus een Galilese uitspraak heeft, loochent hij het opnieuw en zegt dat hij “de mens” niet kent. Dit is de derde keer dat Petrus Jezus verloochent en precies zoals Jezus had gezegd, kraait een haan. Petrus herinnert zich wat Jezus tegen hem heeft gezegd en barst uit in tranen van berouw. Van zijn zelfverzekerdheid is niets overgebleven. Bij Judas is geen berouw, er is wel spijt om het verloop van de zaak. Als hij ziet dat Jezus wordt veroordeeld, ziet hij ook de mislukking van zijn plan en hij beneemt zich het leven nadat hij het verradersloon aan het Sanhedrin teruggegeven heeft met de woorden: “Ik heb gezondigd, onschuldig bloed verraden”. Judas erkent dus zijn schuld en naar joodse wet en gebruik wil hij zijn daad goedmaken door naar zijn lastgevers te gaan. Maar de leden van het Sanhedrin willen verder niets te maken hebben met Judas, het geld willen ze echter wel besteden. Omdat het bloedgeld was en in de joodse traditie was dit gelijkgesteld met hoerenloon en hondengeld dat niet in het Huis des Heren mocht worden gebracht (Deut.23:18), kon het niet in de offerkist worden gedaan hoewel ze het zelf aan Judas hadden uitbetaald. Het besluit wordt dan genomen het geld te gebruiken voor de aankoop van de akker van de pottenbakker. Het stuk land zal de naam Bloedakker, in het Aramees akeldama, krijgen en zal dienst gaan doen als begraafplaats voor vreemdelingen. Het woord akeldama is verwant met akeldamak wat plaats van slaap of begraafplaats betekent. Zo worden de profetieën vervuld van Jeremia en Zacharia, maar volgens literair gebruik wordt door Mattheüs alleen de voornaamste auteur genoemd, in dit geval Jeremia (Jer.18:2-12;19:1-15 en Zach.11:12,13). Met “gelijk de Here mij had opgedragen” wil Mattheüs zeggen dat de kwestie met de zilverlingen door de Heer zo was geregeld.

Jezus voor Pilatus gebracht

Inmiddels is Jezus officieel door het Sanhedrin ter dood veroordeeld, maar omdat dit college geen recht had de doodstraf te voltrekken, wordt Jezus geboeid naar Pontius Pilatus gebracht. De Romeinen konden Hem executeren en het Sanhedrin aarzelde niet om zich via Pilatus van Jezus te ontdoen, hoezeer de Romeinen door het merendeel van de joden werden gehaat. De wetgeving stond bij de Romeinen op een zeer hoog peil, zij is eeuwenlang in geheel West-Europa in de praktijk van de rechtspraak toegepast en ook nu nog is aan West-Europese universiteiten het Romeinse recht een van de onderdelen van een rechtenstudie. Kenmerkend voor het Romeinse recht is het unieke verschijnsel dat de rechtspraak los staat van de godsdienst. Juridisch kon Pilatus dus heel weinig met de veroordeling van het sanhedrin beginnen, omdat de uitspraak was gedaan op grond van louter theologische argumenten. Dat Jezus heeft gezegd de Zoon van God te zijn is in de ogen van de Romeinse stadhouder als beschuldiging niet relevant en de leden van het sanhedrin hebben dus geen rechtsgeldige beschuldiging tegen Hem. Zij proberen dan politieke argumenten te vinden en beweren ten onrechte dat Jezus het volk heeft verboden de verplichte belasting aan de keizer te betalen en dat Hij heeft gezegd dat Hij de Christus is, dat wil zeggen de Koning. Als hiermee een aardse koning zou worden bedoeld, dan was Jezus schuldig aan hoogverraad jegens de keizer, maar uit het verloop van het gesprek tussen Jezus en Pilatus komt naar voren dat Jezus de Koning van een hemels koninkrijk is en dan vindt Pilatus geen schuld in Hem. Als de joodse leiders dit horen, zeggen zij dat Jezus al in Galilea met zijn leer het volk oproerig heeft gemaakt en dus volgens het Romeinse recht moet worden veroordeeld en terechtgesteld. Als Pilatus het woord Galilea hoort ziet hij een uitweg uit de kwestie, Galilea behoorde niet tot zijn rechtsgebied en de zaak kon worden doorverwezen naar de viervorst Herodes Antipas. Deze vertoefde in verband met het Pascha ook in Jeruzalem. Ook Herodes die van Jezus op geen enkele van zijn vragen een antwoord krijgt, vindt geen schuld in Jezus en stuurt Hem, door zijn soldaten bespot en met een prachtig kleed dat een koningsmantel moet voorstellen, bekleed terug naar Pilatus. Pilatus die zelf niet wil kiezen, probeert daarop van zijn verantwoordelijkheid af te komen door de joodse volksmassa te laten kiezen. Op 15 Nisan wordt een gevangene gratie verleend en Pilatus stelt het volk voor Jezus vrij te laten. Maar de invloed van de joodse leiders was groter dan Pilatus dacht en het volk koos voor Barabbas (zoon van de vader), een berucht misdadiger, waarvan Pilatus dacht dat de joden aan iedereen de voorkeur zouden geven boven hem. Terwijl Pilatus op de rechterstoel zat en probeerde het volk tegen de overpriesters en oudsten uit te spelen en zo de zaak van Jezus op te lossen, kwam er een boodschap van zijn vrouw Claudia. Zij vroeg hem dringend zich toch niet te bemoeien met die rechtvaardige, omdat zij in een droom veel om Hem geleden had. Dit was na de mislukking bij Petrus en Judas de laatste poging van satan om Jezus af te houden van zijn sterven, want dat offer zou de definitieve nederlaag van satan betekenen. Over de inhoud van de droom van Claudia wordt niets vermeld, maar waarschijnlijk had zij een benauwde droom gehad waarvan Jezus het middelpunt was en het feit dat ze in haar droom veel om Jezus had moeten lijden was voor haar een waarschuwend teken. Het kwam meer voor dat een vrouw van een landvoogd ten gunste van een gevangene optrad en diens vrijheid vroeg. Zij verdedigde Jezus dus niet, maar waarschuwde Pilatus Jezus vrij te laten. De pauze die door dit incident ontstaat, wordt door de overpriesters en oudsten gebruikt om het volk te overreden de vrijlating van Barabbas te vragen en als Pilatus vraagt wat er dan moet gebeuren met Jezus die Christus genoemd wordt, te roepen dat die moet worden gekruisigd. Als Pilatus om het publiek tot andere gedachten te brengen nogmaals vraagt wat Jezus dan heeft misdaan, is het enige wat hij te horen krijgt: Hij moet gekruisigd worden ! Pilatus berust in het feit dat niet hij, maar uiteindelijk het volk de veroordeling heeft uitgesproken en om dit te benadrukken wast hij zijn handen en verklaart zichzelf onschuldig aan het bloed van Jezus. Het wassen van de handen als teken van onschuldig zijn is een joods gebruik (Deut.21:6,7;Ps.26:6 en 73:13) dat Pilatus hier overgenomen heeft om ten aanschouwen van de schare door een handeling te laten zien dat hij Jezus onschuldig vindt. Met te zeggen dat het de zaak van de joden is en dat ze zelf maar moeten zien wat ervan komt, schuift hij de schuld geheel op de joden. Al het volk neemt dan massaal de bloedschuld op zich en breidt dat zelfs uit tot hun nageslacht.

Jezus gegeseld en bespot

Barabbas werd vervolgens overeenkomstig de wens van het volk vrijgelaten en Jezus werd overgegeven aan de soldaten om te worden gegeseld, een straf die bij slaven voor de ter dood brenging toegepast werd en daarom door Romeinse schrijvers de “tussenkomende dood” werd genoemd. Daarna zou Hij worden gekruisigd, een dood die bij de Romeinen alleen voor slaven gebruikt werd. De soldaten gingen met Jezus het gerechtsgebouw binnen, waar de gehele afdeling bijeengeroepen werd, want de soldaten die geen dienst hadden mochten meegenieten van het schouwspel. Jezus werd naar een binnenplaats gebracht en daar gegeseld, een vernedering waarbij de joden dus niet aanwezig waren. Hoewel Pilatus daartoe geen opdracht had gegeven toonden de soldaten hun minachting voor de joden door na de geseling Jezus te bespotten. Ze trokken Jezus een rode mantel aan, het zal waarschijnlijk een afgedragen soldatencape geweest zijn, om Hem op een koning te laten lijken. Als verder koninklijk attribuut werd van doornige takken een kroon gevlochten die Hem op het hoofd werd gedrukt en er werd hem een rietstok in de rechterhand gegeven bij wijze van scepter. Nadat de soldaten Jezus zo hadden aangekleed, knielden ze voor Hem en begroetten Hem als een koning met “Wees gegroet, Gij koning der joden”. Zij spraken evenals Pilatus over Jezus als de koning der joden, maar maakten door hun manier van groeten het koningschap van Jezus bespottelijk. Met het bespuwen van Jezus bereikte de spotternij een hoogtepunt en de rietstok werd van scepter tot slagwapen en middel om te pijnigen en te mishandelen. Daarna eindigde de zogenaamde huldiging, de attributen werden Hem afgenomen, zijn eigen kleren werden Hem weer aangedaan en met alles wat de Heer tot dan toe aangedaan was, werd de profetie van Jesaja vervuld: “Mijn rug heb Ik gegeven aan wie sloegen en mijn wangen aan wie me de baard uittrokken; mijn gelaat heb Ik niet verborgen voor smadelijk speeksel (Jes.50:6).

De kruisiging

Jezus werd vervolgens buiten de stad naar de heuvel Golgotha gebracht om te worden gekruisigd. Op de plaats waar de executie zou worden voltrokken, was de grote kruispaal al opgesteld, het was gebruikelijk dat de dwarsbalk door de veroordeelde zelf werd gedragen. Jezus heeft dit ook gedaan, maar toen de soldaten zagen dat Hij onder de last zou bezwijken, presten zij een zekere Simon van Cyrene om het kruis van Jezus over te nemen, volgens Lukas en Markus kwam Simon van het land en hij behoorde dus niet tot de joden die om de kruisiging van Jezus hadden geroepen. Jezus bleef wel een bord om zijn hals dragen met daarop het feit waarvan Hij beschuldigd werd, dit was een voorschrift bij de Romeinen opdat iedereen kon zien waarom iemand werd gekruisigd. Op het bord dat later boven het hoofd van Jezus aan het kruis werd gespijkerd, was in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks geschreven: “Dit is Jezus, de Koning der Joden”. Voordat Hij werd gekruisigd gaf men Hem overeenkomstig een gewoonte der joden een verdovende drank bestaande uit zure wijn vermengd met gal (=gif) te drinken om de pijn te verlichten, maar Hij weigerde die te nemen, want Hij wilde bij volle bewustzijn zijn lijden dragen. Jezus werd daarna ontkleed aan het kruis genageld en volgens een gangbaar gebruik werden zijn kleren onder de vier soldaten verdeeld, met uitzondering van zijn onderkleed dat aan één stuk geweven was en dat men niet wilde scheuren. Om dit onderkleed werd gedobbeld en op die manier werd de profetie van Ps.22:19 vervuld. Jezus vraagt zijn hemelse Vader wel hun te vergeven omdat ze niet weten wat ze doen, dit kruiswoord wordt alleen door Lukas weergegeven (Luc.23:34). Het stervensproces kon soms wel heel lang duren en daarom werd het slachtoffer door de soldaten bewaakt om te voorkomen dat de gekruisigde werd bevrijd. Samen met Jezus worden twee misdadigers gekruisigd en daarmee wordt de profetie van Jesaja vervuld die zegt dat Hij onder de overtreders werd geteld (Jes.53:12).

Reacties op de terechtstelling

Mattheüs vermeldt drie reacties: Eerst die van voorbijgangers, een soort ramptoeristen die in overeenstemming met wat Ps.22:8 zegt als teken van laster en spot hun hoofd schudden. Zij zeggen dat Jezus die gezegd heeft dat Hij de tempel kon afbreken en in drie dagen weer kon opbouwen nu zichzelf maar moet redden en van het kruis af moet komen. Hij is toch Gods Zoon, zegt Hijzelf ?

Daarna die van de overpriesters, schriftgeleerden en oudsten die zeggen dat Jezus anderen heeft gered, maar zichzelf niet kan redden. Als Hij Israëls koning is, laat Hij dan van het kruis afkomen, dan zullen wij in Hem geloven. Hij heeft ook gezegd dat Hij Gods Zoon is, als God een welgevallen in Hem heeft, laat Hij Hem dan verlossen, Hij heeft toch gezegd dat Hij zijn vertrouwen op God heeft gesteld? Tenslotte die van de rovers die met Hem waren gekruisigd. Zij beschimpen Hem op dezelfde manier. Jezus werd op het derde uur gekruisigd en werd drie uur lang van alle kanten bespot en gehoond door de soldaten, door het volk, door de overpriesters, door de oudsten en door de schriftgeleerden zelfs door de twee misdadigers. Maar een van deze rovers veranderde van houding en heeft zich bekeerd (Luc.23:39-43). Jezus zegt hem dan dat hij heden met Jezus in het paradijs zal zijn, want het paradijs is daar waar Jezus is. Jezus is dus drie uur lang alleen geweest met de spot van mensen, maar het handelen van de mensen was een uitwendig en openbaar gebeuren. Daarna is Hij drie uur alleen met de vloek van God, want “Vervloekt is een ieder die aan het hout hangt” (Gal.3:13 en Deut.21:23) en het gericht van God is inwendig en verborgen. Als antwoord op de hoon en de spot kwam er een bijzondere ingreep van God in het natuurgebeuren, er kwam een drie uur durende zonsverduistering over het land van twaalf tot drie uur ’s middags. Omdat het joodse Paasfeest werd gevierd als het volle maan was, kan dit onmogelijk een gewone zonsverduistering zijn geweest, want bij volle maan schijnt de zon op de maan en bij zonsverduistering kan dat niet, want dan staat de maan tussen de zon en de aarde. De duisternis die over het gehele land kwam, is een teken van Gods toorn (Amos 8:9) en een voorteken van de Dag des Heren (Joël 2:31, Matth.24:29). Drie uur duurde de verduistering, wat doet denken aan de drie dagen van diepe duisternis die over Egypte kwam (Exod.10:22). De diepe duisternis is een zichtbaar teken van het oordeel dat Jezus in onze plaats op zich nam en is ook een getuigenis dat met het lijden en sterven van Jezus de tijd van de laatste dingen van deze wereld gekomen is. Met de kruisiging van Jezus is het laatste der dagen aangebroken. Als Jezus onder Gods toorn wordt beproefd, probeert de satan Hem in de afgrond van de wanhoop te storten of Hem anders tot ongeduld en opstand tegen God te verleiden om zo het werk van de verzoening en verlossing alsnog te verijdelen.

Het sterven van Jezus

Tegen het negende uur, de tijd dat in de tempel het dagelijks avondoffer werd geslacht en verbrand, roept Jezus, met een luide stem door de emotie, zijn vraag naar zijn God waarom deze Hem verlaten heeft. God wordt door Jezus aangeroepen met de beginwoorden van Ps.22: “Eli, Eli” en Hij vervolgt dan in het Aramees met “Lama sabachthani”. Op het dieptepunt van de weg die Hij moest gaan, roept de lijdende rechtvaardige die toch nog vertrouwde op Gods bescherming, om de vervulling van de profetie van Ps.22:20-22. Er is in deze ogenblikken geen opstand of wanhoop bij Jezus, maar gehoorzaamheid aan zijn roeping. Als sommige omstanders zeggen dat Jezus Elia roept, wordt op spottende wijze een spel met Hem gespeeld. Omdat Elia niet gestorven is, maar levend opgenomen werd, geloofden de joden dat hij elk ogenblik een rechtvaardige te hulp zou kunnen komen. De joden achtten Jezus geen rechtvaardige en als een van hen dan toeloopt en Jezus een spons met zure wijn toesteekt, een bij de Romeinen bekend martelaarsmiddel, wil men dat hij daarmee stopt, want men wil met spotten doorgaan en zogenaamd wachten of Elia komt. Het martelen en spotten nam snel een einde, want Jezus riep nogmaals luid en gaf de geest. Bij Mattheüs wordt verder van de woorden van Jezus aan het kruis niets vermeld, Lukas zegt dat Hij heeft geroepen: “Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest” (Luc.23:46)en Johannes vermeldt nog dat Jezus ook zei: “Het is volbracht” (Joh.19:30). Met zijn sterven voltooit Hij het belangrijkste onderdeel van zijn roeping: Hij gaf zijn leven als losprijs voor velen (Matth.20:28).

Tekenen bij het sterven van Jezus

Mattheüs noemt enkele tekenen die op het moment van en direct na de dood van Jezus plaatsvonden. Er was in de eerste plaats het voorhangsel dat van boven tot beneden in tweeën scheurde. Het voorhangsel was in de tempel de scheiding tussen het heilige en het heilige der heiligen en het scheuren ervan is een symbolisch teken dat de toegang tot God door het sterven van Jezus open is voor iedereen en niet meer het alleenrecht is voor de hogepriester. Het is de macht van God die het voorhangsel van boven naar beneden deed scheuren en niet andersom. Een aardbeving en het scheuren van de rotsen moeten samen met de diepe duisternis die er in een eerder stadium was, voor de joden tekenen zijn geweest van Gods toorn en van de eindtijd die naderde. De aardbeving die de rotsen had doen scheuren, maakte ook dat de graven die in die rotsen waren, werden geopend. De opening gebeurde bij het sterven van Jezus, terwijl de opwekking pas geschiedde nadat Christus was opgestaan. Na zijn opstanding is Christus afgedaald naar het dodenrijk en als zegenrijk resultaat van zijn werk kwamen de doden uit de graven als een teken dat er iemand gekomen was die hen had verlost uit de hel en van de dood. De dood op Golgotha heeft voor eeuwig de banden van de dood verbroken. Wie die doden waren, zegt Mattheüs niet en de andere evangelisten zeggen niets over de geopende graven. De doden die waren opgewekt gingen naar de heilige stad Jeruzalem, waar zij aan velen verschenen en zo een boodschap tot bekering brachten.

Omdat Mattheüs schrijft over Jezus als de Koning mag wel worden aangenomen dat met deze doden volgelingen van Jezus worden bedoeld die geloofden in het Koninkrijk der Hemelen dat Jezus gepredikt heeft. Een laatste teken was dat de hoofdman en de bewakers door de gebeurtenissen angstig erkennen dat Jezus een godenzoon was. Mattheüs vermeldt verder nog de namen van enkele van de vele vrouwen die Jezus gevolgd waren uit Galilea en die vanuit de verte getuige waren van de executie. Bijna alle discipelen waren gevlucht, deze vrouwen waren een toonbeeld van trouw.De moeder van Jezus, ook aanwezig, is mogelijk de Maria, de moeder van Jacobus en Jozef.

Begrafenis van Jezus

Avond had bij de joden twee betekenissen, het was bij het invallen van de schemering en bij het invallen van de duisternis. In de Statenvertaling staat in Exod.12:6 ook de term “tussen de twee avonden”, evenals in 29:39,41. Op de eerste van deze twee avonden gaat Jozef van Arimatea, een lid van het Sanhedrin en een volgeling van Jezus, naar Pilatus en vraagt hem het lichaam van Jezus, want een dood lichaam mocht niet aan het hout overnachten (Deut.21:23). Pilatus stemt toe en Jozef neemt samen met Nicodemus, dé leraar van Israël en een lid van het Sanhedrin die ook een volgeling van Jezus was geworden, het lichaam van Jezus mee om Hem een waardige begrafenis te geven. Een lijk mocht om begraven te worden alleen door een familielid worden opgeeist, Jozef was dus familie van Jezus. Zij wikkelen Hem in doeken en leggen Hem in het nieuwe graf van de rijke Jozef, waarmee de profetie van Jes.53:9 werd vervuld. Na een grote steen voor de deur van de spelonk te hebben gewenteld, gaan ze weg. Bij het graf blijven dan Maria van Magdala en Maria van Klopas om over de geliefde dode te rouwen. De volgende morgen komen overpriesters en Farizeeën naar Pilatus om verzegeling van het graf te vragen, want Jezus heeft gezegd dat Hij na drie dagen zou worden opgewekt. Zij begrijpen wat Jezus had gezegd, terwijl zijn discipelen het tot drie keer toe niet hadden begrepen. Zijn discipelen zouden het lichaam kunnen stelen en zeggen dat Hij is opgestaan. Pilatus willigt het verzoek in en de overpriesters en de Farizeeën gaan zelf met de wachters mee om het graf ook nog eens te verzegelen. Een steen, een wacht en een zegel, de angst is groot.

Jezus is opgestaan

Het verslag van de opstanding zoals dit door Mattheüs wordt gegeven is het kortste van alle evangeliën. Zeer vroeg op de eerste dag van de week gaan Maria van Magdala en Maria van Klopas opnieuw naar het graf om te rouwen. Uit Markus en Lukas is bekend dat ook Salome, de vrouw van Zebedeüs en de moeder van de discipelen Johannes en Jacobus, meekwam, dat zij specerijen bij zich hadden om het lichaam van Jezus te zalven en dat zij zich afvroegen hoe ze de zware steen zouden afwentelen. Bij het graf gekomen bemerkten ze dat zij zich over het laatste geen zorgen meer hoefden te maken, er kwam een aardbeving en een engel wentelde de steen weg en ging erop zitten. Het is niet juist te denken dat de opstanding gelijktijdig met de aardbeving en het afwentelen van de steen gebeurd is. Het graf was al leeg toen de engel kwam en het wegnemen van de steen was om de vrouwen de gelegenheid te geven het lege graf te zien. Hoewel het geharde soldaten waren, maakten de aardbeving en de verschijning van de engel zo’n indruk op de bewakers dat ze geweldig schrokken en voor dood bleven liggen. De engel zegt de vrouwen dat hem bekend is dat zij Jezus zoeken, maar Hij is opgewekt zoals Hij heeft gezegd. De engel toont de vrouwen dan de plaats waar Jezus heeft gelegen en zegt dat Jezus hen voorgaat naar Galilea, waar zij Hem zullen zien. Als zij dan in opdracht van de engel heengaan om alles aan de discipelen te zeggen, komt Jezus de vrouwen tegemoet met de woorden “Wees gegroet”. Zij naderen Hem, grijpen zijn voeten en aanbidden Hem, waarna ook Hij zegt dat ze naar de discipelen moeten gaan en hen zeggen naar Galilea te gaan waar Jezus de discipelen zal ontmoeten.

De leugen van de Joodse Raad

In de tussentijd zijn enige wachters naar Jeruzalem gevlucht en naar de overpriesters gegaan om hen het gebeurde mee te delen. De overpriesters met de oudsten in vergadering bijeen nemen het besluit de soldaten veel geld te geven mits deze zullen zeggen dat de discipelen het lichaam van Jezus hebben gestolen toen de soldaten in slaap waren gevallen. Mochten zij wegens plichtsverzuim ter verantwoording worden geroepen dan zouden de joodse leiders zorgen dat dit zonder gevolgen zou blijven. De soldaten gingen met het voorstel akkoord en tot vandaag de dag is het de lezing van de joden gebleven dat Jezus niet is opgestaan, maar dat zijn lichaam door de discipelen ergens begraven is. Zoals Jezus en de engel hun via de vrouwen hadden opgedragen, gingen de discipelen naar Galilea. Daar toonde Jezus zich aan hen om hen een opdracht te geven. Toen zij Hem zagen, vielen ze in aanbidding op de knieën en hoewel sommigen twijfelden, kregen zij allen het bevel alle volkeren tot volgelingen van Jezus te maken en hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. De gedoopten moeten ook onderhouden alles wat Jezus zijn discipelen heeft geboden en zij krijgen dan van Jezus de belofte dat Hij in de geest met hen zal zijn tot aan de voleinding der wereld. Het is niet juist uit de woorden van Jezus dat Hem alle macht in hemel en op aarde gegeven is, te concluderen dat Hij hier nu op aarde regeert en dat alle onvolkomenheden op zijn conto mogen worden gezet. Als Hij vanaf de Opstanding over de aarde regeerde, zou het niet nodig zijn de genoemde bevelen aan de discipelen te geven. De macht die Hem gegeven is, oefent Hij pas uit in de eindtijd (Openb.19:11-16), tot zolang leeft de wereld in de tegenwoordige eeuw en daarin is de satan de machthebber. Het is ongeveer dezelfde situatie als bij Saul en David, David was al door Samuël tot koning gezalfd, maar de door God verworpen koning Saul bleef het koningschap uitoefenen (1 Sam.16:12,13).