Galaten 5


De verbondstheologie kent slechts één verbond

De verbondstheologie heeft van alle verbonden één verbond (het Oude Verbond) gemaakt, alsof een nieuw verbond (bij voorbeeld dat met Mozes) een aanvulling was op het vorige (bij voorbeeld dat met Abraham). Dit is onjuist, ze liggen naast elkaar en kunnen soms in elkaar overgaan, bij voorbeeld dat van Abraham in dat van Christus: de heerschappij die Abraham was beloofd, komt met Christus.

Toen Israël naar Egypte ging, had het volk de belofte en bij de Sinaï kreeg het 430 jaar daarna ook nog de wet. De wet dient niet om de belofte te vervullen en de wet voegt niets aan de belofte toe. De wet dient om de zonde te leren kennen (Rom.3:20 en Rom.7:7), om de overtredingen te doen zien en met dat doel is de wet bij de belofte gevoegd. Deze toevoeging was nodig om het volk Israël zijn tekortkomingen te laten zien, om te tonen dat het uit zichzelf de belofte niet kon erven en dat, gezien zijn overtredingen, de belofte niet op Israël kon slaan. Daarom werd aan de belofte de wet toegevoegd tot het moment dat degene kwam op wie de belofte wel sloeg, namelijk het zaad, Christus (vs 19).

Sinds de komst van het zaad heerst de genade en onder de heerschappij van de genade neemt de rechtvaardigheid toe en onder de heerschappij van de wet neemt de overtreding toe.

Wet en belofte

God heeft engelen opgedragen het volk Israël de wet te geven via de middelaar Mozes (Deut.5:5; Hand.7:38, Hand.7:53). Hieruit blijkt weer een ander verschil tussen wet en belofte. De wet kwam van de ene partij (God) via een tussenpersoon (Mozes) tot de andere partij (volk Israël). Beide partijen zijn via de middelaar bij de zaak betrokken. In de overeenkomst gold ook:”Indien gij………”, “dan zal Ik………”. God is echter één, Hij kan eenzijdige overeenkomsten sluiten bij voorbeeld de belofte aan Abraham. Zoals in de inleiding is gezegd stelt God daar: “Ik zal………”. Het verbond met Abraham komt van God en zal alleen al op grond daarvan niet vervangen kunnen worden door een verbond waarin een mens handelende partij is, ook niet als aan de gestelde voorwaarden door die mens toch niet kan worden voldaan (vs 20).

Houdt dit dan in dat de wet daardoor met de belofte strijdt en deze onderdrukt ? Nee, dat zou wel zo zijn als een mens aan de voorwaarden van het verbond zou kunnen voldoen, dus als er leven voor God via getrouw vervullen van de wet praktisch mogelijk zou zijn. Dan zou uit die wet rechtvaardiging hebben kunnen komen, maar de wet kan niet levend maken, de wet doodt (2 Kor.3:6,7)

Zonde en verlossing

De Schrift zegt vanaf Genesis (dat bijbelboek hebben de joden ook via de middelaar Mozes gekregen) dat de hele schepping opgesloten ligt onder de zonde sinds de val van Adam, maar in hetzelfde deel van de Schrift wordt ook de verlossing al aangekondigd. Het doel van God is geloof in Jezus Christus, de echte middelaar en de verlosser, want dit geloof leidt tot het verkrijgen van de belofte, dit geloof geeft de gerechtigheid die de wet niet kan geven (vs 21,22). Maar voordat Jezus kwam, dus voordat geloof in Hem mogelijk was, werden de joden onder de wet gesteld, werd hun door de wet voortdurend getoond dat alleen via geloof in de komende Messias door deze Messias rechtvaardiging verkregen kan worden. De wet heeft de joden tot op de Christus getuchtigd door het tonen van het tekortschieten van iedere jood apart en van het volk als geheel: er was niemand die goed deed, zelfs niet één. Zij die in de komende Messias geloofden, zijn getuchtigd door het uitblijven van die Messias, maar het evangelie is hun in het dodenrijk door Jezus na zijn dood verkondigd (1Petr.4:6) ook is hun het geloof geopenbaard. Nu dit alles voorbij is, is ook de wet voorbij, de tuchtmeester is niet meer nodig (vs 23-25).

Het geloof in Christus maakt allen die geloven tot zonen van God. Allen die geloven zijn één in Christus en daarom zaad van Abraham en erfgenamen van Gods beloften (vs 26-29).

Testament en erfgenaam

(Galaten 4)

In het voorgaande gedeelte heeft Paulus door vergelijking met de gang van zaken bij een testament het verband aangegeven tussen de belofte en de wet. De erfgenaam van de belofte is het zaad (vs 16), dat is Christus (vs 16,24), dat is het geloof (vs 23). En door het geloof van Christus zijn de gelovigen, als leden van het lichaam van Christus, zaad van Abraham en erfgenamen van de belofte.

In Galaten 4 zet Paulus dan nogmaals uiteen hoe hij dit bedoelt. Degene die de erfenis aan de erfgenamen nalaat, bepaalt het tijdstip waarop de erfenis zal worden gegeven en bepaalt ook wie als erfgenaam mag worden gezien, dus wie tot zoon zal worden aangesteld. Het volk Israël kwam het eerst in aanmerking als erfgenaam van de belofte. God heeft echter de komst van Christus bepaald als het tijdstip van de erfenis en tot die tijd de erfgenaam Israël onder voogdij gesteld van een tuchtmeester: de wet, en onder toezicht van een rentmeester: Mozes. Gedurende de tijd van voogdij en toezicht staat Israël in alle opzichten gelijk aan een slaaf, ook al bestaat voor Israël het recht op de erfenis. God de Vader heeft als erflater bepaald dat de komst van Christus, het geloof, het zaad, het tijdstip van de erfenis is en dat zij die door het geloof leden van het lichaam van Christus zijn geworden, samen met Hem tot erfgenamen zullen worden aangesteld (vs 1,2). Tot die tijd stond Israël onder de wet, was het onderworpen aan de wereldgeesten, de principes van de tegenwoordige wereld, de regels die gelden in de oude schepping. Israël was onder het oude verbond dienstbaar als slaaf, het kreeg van bovenaf regels, het stond onder voogdij en toezicht (Gri.oikonomous=rentmeesterschap) (vs.3). Christus is het einde der wet, Hij zal de gelovigen uit de tegenwoordige, boze wereld trekken (Gal.1:4), wie van Hem is, valt niet meer onder de wereldgeesten, maar onder Christus (Kol.2:8), onder een nieuw verbond. Hij heeft Gods Geest in het hart en wordt niet meer van bovenaf, maar van binnenuit geregeerd. Hij is een nieuwe mens in een oude mens (Rom.8:14).

Toen de door de Vader bepaalde tijd vol was, toen de 69e week van Daniël 9 was aangebroken, is Christus gekomen om de Israëlieten te verlossen van de slavernij van de wet, door de wet te volbrengen, zodat zij het recht om erfgenamen van de belofte te worden, om aangesteld te worden tot zonen, zouden kunnen ontvangen (vs 4,5). Van de Israëlieten werd alleen verlangd dat zij in Jezus als hun Messias zouden geloven en dat was net iets teveel gevraagd. Niet langer leven onder de slavernij van de wet, maar leven onder de vrijheid van de genade, is door Israël niet geaccepteerd. Zij bleven liever kinderen dan dat zij zonen werden. Het trieste van de Galaten is nu dat zij zich weer onder de wet willen stellen en dus het zoonschap willen inruilen voor het kind- zijn. In de Brief aan de Romeinen heeft Paulus gezegd dat de wet heilig, rechtvaardig en goed is (Rom.7:12), maar in Gal.3:21 zegt hij dat de wet geen leven kan geven. Slechts de wetgever, die boven de wet staat, kan levend maken.

De Galaten en de wet

Ging het hiervoor over “wij” dat wil zeggen de joden waarvan Paulus zelf één is, nu gaat het verder tegen “gij” dat wil zeggen de Galaten. God heeft de Galaten de geest van zijn Zoon, de Heilige Geest gegeven, omdat zij zonen zijn en God ook mogen aanspreken met Vader (vs 6). De Galaten zijn geen slaven, zij vallen niet onder het rentmeesterschap van Mozes en de wet, maar zonen, zij vallen onder het rentmeesterschap van Paulus en de genade. Zij zijn erfgenamen van God door Christus. Zij zijn niet meer slaven zoals de Israëlieten, hoewel Petrus en Jacobus en vooral hun joodse aanhangers, hen als Israëlieten, dus als slaven, willen behandelen en de Galaten ook de neiging hebben zich als slaven te gedragen door zich onder de wet te willen stellen (vs 7). Gelovigen zijn volwassen en zijn niet onder de tuchtmeester. Als iemand onder de wet wil staan, dan is hij nog een kind en gelijk aan een slaaf. De Galaten hebben de tijd gekend dat zij nog heidenen waren en God niet kenden. Toen dienden zij goden die geen goden waren, geen enkele macht hadden. Zij zijn tot geloof gekomen en zijn door God gekend en van de goden die zij dienden bevrijd, hoe kunnen zij dan weer voor de slavernij van de wet kiezen? Zij willen weer onvrij zijn en weer van voren af aan beginnen met de wet. Het lijkt wel of Nicodemus het over de Galaten had, toen hij vroeg of een mens bij wedergeboorte voor de tweede maal in de moederschoot moest ingaan en geboren worden (Joh.3:4). Zij zijn wedergeboren, maar willen voor de tweede keer geboren worden als een oude schepping. Als ze terugkeren tot de oude natuur en gaan leven volgens de principes van de wereld, dan zijn ze toch dienstbaar, dan willen ze weer doen (Gal.3:12).

De wereldgeesten

Bij Paulus zijn de wereldgeesten de principes van de wereld, in de eerste plaats de wetten van Israël. Hij noemt de geest die uit de wet naar voren komt zwak en armelijk, zoals hij ook in Rom.8:3 de wet krachteloos noemt. De gelovige is een nieuwe schepping (2 Kor.5:17) en is sterk door de kracht van de opstanding van Christus. Volgens de oude norm zegt de wet God lief te hebben en de naaste. De nieuwe norm zegt dat wij God en onze naaste moeten liefhebben, maar ook onze vijand, dat wij onszelf helemaal moeten geven in plaats van een tiende, dat wij een levend offer moeten zijn in plaats van een dood offerdier (vs 8,9). Het onderhouden van dagen, bij voorbeeld sabbat, maanden, tijden en jaren bij voorbeeld sabbatsjaren, zoals beschreven in Lev.23, is een voorbeeld waaruit ons de wetsbetrachting van de Galaten duidelijk wordt, zinloze rituelen waaruit hun onverstand blijkt (Gal.3:1) en Paulus vraagt zich af of zijn werk onder hen dan voor niets is geweest (vs 10,11).

De Galaten en de genade

Paulus vraagt de Galaten te zijn zoals hij: een zondaar door genade verlost, niet meer levend als jood, niet meer levend onder de wet, maar juist daarvan verlost. Paulus en de Galaten hebben hetzelfde geloof, dus moeten ze ook hetzelfde leven leiden, niet het leven van een slaaf, maar dat van een vrije. Zij zijn gelijk en zij hebben Paulus ook behandeld als gelijke, als een van hen (vs 12). Toen Paulus de eerste keer het evangelie aan de Galaten verkondigde, was hij ziek. Toch hebben ze niet afwijzend gereageerd op zijn boodschap. Ze hebben niet gezegd: “Wat is dat voor een evangelist. Waarom geneest hij zichzelf niet?”. Zij hebben hem ontvangen alsof hij een engel van God was, ja zelfs alsof hij Christus zelf was. De Galaten hebben de brenger van Christus Jezus binnengehaald alsof ze de levende Christus binnenhaalden en prezen zich gelukkig met de komst van Paulus. Ze zouden hun ogen gegeven hebben om Paulus te genezen. Wat is er van die gezindheid nu nog overgebleven (vs 13-15)? Nu Paulus hen de waarheid zegt, hun instelling afkeurt, is hij daardoor nu hun vijand geworden ? Gaat het Paulus net als Jezus die de waarheid kwam brengen, maar juist daarom met de dood werd bedreigd (Joh.8:30-59)? De joden moesten de waarheid niet, is dat bij de Galaten ook het geval? Petrus, Jacobus en de joden uit hun kring beijveren zich, maar op de verkeerde manier (2 Kor.11:13-20). Zij willen de Galaten losmaken van Paulus en hen winnen voor de opvattingen die in hun eigen kring bestaan. Zij doen dit om gebruik van hen te maken, om de Galaten ijver te laten betonen in de geest van Israël. Maar de Galaten moeten ijverig zijn in het doen van het goede, het geloof en dat niet alleen tijdens de aanwezigheid van Paulus, maar ook en vooral tijdens zijn afwezigheid. Paulus maakt zich zorgen over hen en zou bij hen willen zijn om met hen te kunnen spreken over de juiste manier om ijver te betonen, zodat ze weer tot het ware evangelie, waarvan ze zijn afgebracht (Gal.1:6) terugkeren en Christus in hen kan wonen.

Ismaël en Isaäk

Paulus doet dan een beroep op de schriftkennis van hen die zich onder de wet willen stellen (vs 21). Zoals wel vaker wordt hier met de wet de vijf boeken van Mozes bedoeld. De geschiedenis die Paulus hier aanhaalt, staat in Genesis. Aan de hand van Abrahams zonen Ismaël en Isaäk geeft Paulus het verschil aan tussen Israël en de Gemeente en tegelijk tussen de wet en de genade. Tussen die laatste twee moeten de Galaten kiezen en Paulus roept hier weer op tot de keuze tegen de wet en tegen Israël. Ismaël was de zoon van de slavin Hagar en vanaf zijn geboorte dus slaaf. Isaäk was de zoon van de vrije, van Sara en vanaf zijn geboorte dus vrij. De verwekking en de geboorte van Ismaël was een puur vleselijke aangelegenheid, al was het dan ook in de ogen van Sara de enige manier om Abraham nageslacht te geven. God zag in de geboorte van Ismaël echter geen vervulling van zijn belofte, het zaad van de belofte moest via Sara komen en veertien jaar na de geboorte van Ismaël kreeg Sara een zoon, Isaäk (vs 22,23). Paulus zegt dan dat er in dit verhaal naast een letterlijke een zinnebeeldige betekenis ligt opgesloten. Er is hier sprake van twee bedelingen, die van de wet en die van de genade. Het zijn de rentmeesterschappen van Mozes en van Paulus. De bedeling van de wet is die van de berg Sinaï. Daar werd de wet gegeven, maar Paulus heeft al duidelijk gemaakt dat een leven onder de wet een slavenleven is. De berg Sinaï, de wet, baart slaven, zoals Hagar als slavin een slavenzoon Ismaël heeft gebaard (vs 24). Paulus geeft nog nader uitleg door te verwijzen naar het Arabische woord Hagar (=rots) voor de berg Sinaï.

Het Jeruzalem van nu, de hoofdstad van het beloofde land Israël en de plaats van de tempel en de eredienst van de joden, is met de joden die er wonen, in slavernij (vs 25). Het Jeruzalem van de toekomst is de plaats van hen die vrijgemaakt zijn in Christus, van de zonen van de belofte, met Sara als moeder (vs 26).

Sara en Hagar

Met een aanhaling uit Jesaja geeft Paulus dan aan dat de onvruchtbare (=Sara) meer kinderen zal hebben dan zij die de man heeft (=Hagar) (vs 27). Voor het geval de Galaten de beeldspraak niet hebben begrepen, zegt Paulus nog eens duidelijk dat zij kinderen van de belofte zijn zoals Isaäk en dat Sara hun moeder is. De gemeente heeft Sara tot moeder en elke wetsbetrachting is nog steeds slavernij (vs 28). Ismaël vervolgde Isaäk en zo vervolgt Israël de Gemeente. Dit is waarschijnlijk minder zwaar bedoeld dan het lijkt. Ismaël bespotte Isaäk en zo zullen mogelijk de gelovigen uit de kring van Petrus en Jacobus de van oorsprong heidense Galaten ook wel om hun opvattingen hebben bespot en hun eigen inzichten als beter hebben willen opdringen (vs 29). Maar de slavin Hagar en haar zoon Ismaël zijn weggezonden en zij die de wet, het slavenjuk, propageren, zullen ook in het ongelijk worden gesteld (vs 30).

De Galaten zijn geen slavenkinderen, maar kinderen van de vrije. Christus heeft hen vrijgekocht door het bewijsstuk dat door zijn inzettingen tegen hen getuigde, namelijk de wet, uit te wissen (Kol.2:14). Zo heeft Hij gemaakt dat zij waarlijk vrij zijn, zegt Paulus en hij vervolgt: Blijf dan staan in die vrijheid van Christus en wordt niet weer een slaaf(Gal.5:1)!

Samenvatting betoog

(Galaten 5)

In het eerste gedeelte van hoofdstuk 5 geeft Paulus een samenvatting van zijn betoog uit de voorgaande hoofdstukken. Dit betoog heeft hij afgesloten met de oproep tot de Galaten om stand te houden tegen hen die met een vals evangelie proberen hen van de ware vrijheid te beroven. Christus heeft hen van het slavenjuk van de wet bevrijd met het doel dat zij in de echte vrijheid zouden staan, zij moeten stand houden in die vrijheid en zich niet opnieuw een slavenjuk laten opleggen (vs 1). Paulus bedoelt hier de vrijheid die een christen bezit. Deze vrijheid is niet een zelfgekozen vrijheid, maar een vrijheid die Christus ons schenkt door zijn dood aan het kruis. Onze dank is niet het onderhouden van de door Christus vervulde wet, maar onze dank is juist het aanvaarden van de vrijheid, het niet staan onder de wet, maar in de genade. Dan staan wij in en door de Geest, dan zijn wij gerechtvaardigd door het geloof van Christus, dan hebben wij vrede met God (Rom.5:1). Christus heeft de wet vervuld, ons bevrijd van het slavenjuk van de wet. Naar menselijke maatstaven is leven zonder wet: wetteloosheid; naar bijbelse normen is het: vrijheid in Christus. Hij heeft gemaakt, dat wij vrij zijn, dat wij verlost en begenadigd zijn, dat ons de verborgenheid van Gods wil geopenbaard is, dat wij met zijn Geest zijn verzegeld, dat onze zonden vergeven zijn. Hij heeft gemaakt, dat wij zonen worden en geen kinderen blijven, dat wij uitverkoren zijn. Dat is het werk dat Christus nu voor ons doet(Efez.1:3-14).

Eigenwillige godsdienst

Als wij denken dit te moeten aanvullen met onder de wet te gaan staan, dan is dit een eigenwillige godsdienst (Kol.2:23), die nergens in de bijbel wordt voorgeschreven of zelfs maar genoemd. Het is een kwestie van de leer, niet van de bijbel. Leven onder de wet en staan onder de wet zijn twee onmogelijkheden: het is dood voor God en liggen in slavernij. Anderen mogen zeggen dat de Galaten pas volwaardige gelovigen zijn als ze zich laten besnijden, met “Zie, ik, Paulus, zeg u” wordt duidelijk aangegeven dat Paulus er anders over denkt en dat de Galaten het woord van Paulus maar als de zuivere waarheid moeten aannemen. En Paulus zegt hier uitdrukkelijk dat iemand die zich laat besnijden, zich daarmee onder de wet stelt en derhalve verplicht is alles wat in de wet staat na te komen. Elke overtreding geeft dan schuld en die schuld moet worden betaald. Christus heeft als hogepriester naar de ordening van Melchizedek verzoening gedaan voor alle zonden van hen die Hem gegeven zijn, van hen die in Hem als de Christus geloven. Als hogepriester doet Hij verzoening en zegent Hij met alle geestelijke zegeningen in de hemelse gewesten (Efez.1:3). Als de Galaten zich onder de wet stellen, dan stellen zij zich onder het hogepriesterschap van Aäron en dan is het werk van de ware hogepriester niet voor hen: dan zal Christus hen geen nut doen (vs 2,3). Gerechtigheid voor God bestaat alleen door het werk van Christus. Als iemand door de wet gerechtigheid verwacht, dan is dat het oprichten van een eigen gerechtigheid , die voor God ongeldig is. Voor God bestaan geen twee wegen om gerechtigheid te verkrijgen : Christus is de weg en er geen andere. Door zijn werk ontvangt men genade, het bewandelen van een andere weg maakt dat men los van Christus en buiten de genade staat. Als de Galaten onder de wet willen leven, wie reinigt hen dan als ze zondigen ? Niemand, want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonde wegneemt (Hebr.10:4). Maar als de Galaten onder de genade leven, dan worden zij gereinigd door Christus. Want het bloed van Jezus Christus, Gods zoon, reinigt ons van al onze zonden (1 Joh.1:7). Gerechtigheid wordt niet uit werken der wet ontvangen, maar uit geloof. De Geest schenkt het geloof en onze hoop is gevestigd op de gerechtigheid die wij uit dit geloof mogen verwachten (vs 4,5).

Geen eigen bijdrage

Evenals voor de Galaten is het voor veel christenen moeilijk te aanvaarden dat het werk van Christus voldoende is en dat er geen eigen bijdrage wordt verwacht of geëist. Maar de zaak ligt nu eenmaal zo. Als Petrus belijdt dat Jezus de Christus, de zoon van de levende God, is, dan zegt Jezus: op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen. Hij zegt niet: op die petra zul jij jouw gemeente bouwen (Matth.16:18). Dat de mens niets kan doen om zich acceptabel voor God te maken, is ook de bron van de ergernis van vs 11. In vs 6 zegt Paulus (evenals later in 6:15) dat wij in Christus Jezus zijn en dat in Christus Jezus besneden zijn of niet besneden zijn niets uitmaakt, maar alleen geloof dat in ons werkt door de liefde van Jezus Christus. Wie in Christus is, is een nieuwe schepping, is een nieuwe mens, opnieuw geboren uit de Geest en Paulus heeft in zijn brieven vele malen betoogd dat de wet op het vlees gelegd is, op de oude mens en dat zij die uit de Geest geboren zijn daar niets mee te maken hebben. Paulus vraagt de Galaten dan opnieuw (zie Galaten 3:1) wie hen van de goede weg heeft afgebracht. Zij waren op de goede weg, zij waren begonnen met de Geest (zie Galaten 3:3), wie heeft hen weer naar het vlees doen terugkeren en hen op die manier ongehoorzaam gemaakt aan de waarheid van het evangelie ? Hij die de Galaten tot andere gedachten heeft gebracht, heeft zijn argumenten niet van Christus ontvangen, want Christus roept op tot vrijheid en niet tot slavernij, Christus roept op zonen te worden en geen kinderen te blijven die onder een tuchtmeester moeten worden geplaatst tot het moment van hun volwassenheid (vs 7,8).

Een leer beperkt de vrijheid

Als de vrijheid die Christus ons geschonken heeft ook maar op een heel klein onderdeel wordt beperkt door een voorschrift, dan gaat dit van kwaad tot erger en het resultaat is een geheel van voorschriften, een leer. Met een beetje zuurdesem (beeld van bederf, van zonde) wordt het gehele deeg zuur. Het zuur is altijd sterker, het kan niet worden geneutraliseerd door een grote hoeveelheid deeg. De enige methode is: weggooien (1 Kor.5:6,7) en overgaan op ongezuurd brood (een beeld van het lichaam van Christus). Paulus is ervan overtuigd dat de Galaten het in principe met hem eens zijn, maar door drogredenen van anderen in verwarring zijn gebracht en niet meer weten wat ze nu moeten doen. De schuld ligt geheel bij hen die het zuurdesem in het deeg brengen en zij zullen de consequenties ervan moeten aanvaarden (vs 9,10). Een van de argumenten van de andere partij is kennelijk geweest dat ook Paulus de besnijdenis predikt. Paulus en zijn medearbeider, de Leviet Barnabas, waren zelf besneden en Paulus had destijds Timoteüs besneden (Hand.16:3), dus was dit argument op het oog steekhoudend. Paulus brengt hiertegen in dat als hij werkelijk zou prediken dat men zich moet laten besnijden, hij toch niet vervolgd zou worden ? Dan zou immers voor de vervolgers de ergernis van het kruis namelijk de verkondiging dat aan het kruis een eind is gemaakt aan de wet, haar kracht verloren hebben ? De boodschap dat aan het kruis de wet werd vervuld, zou dan niet zo bedoeld zijn, want de volgelingen van Jezus van Nazareth handhaafden wet en besnijdenis! Aan hun godsdienst en hun tradities was dan kennelijk door de kruisiging van Jezus dus geen einde gemaakt (vs 11). Maar zij die beweren dat Paulus de besnijdenis predikt en daardoor de Galaten verontrusten, moeten zich maar meteen laten castreren als ze aan de besnijdenis zoveel belang hechten (zie Filipp.3:2)(vs 12).

Doel van het vrij zijn

Paulus zegt zijn broeders dan dat zij vrij zijn, maar niet om te gaan zondigen (zie Rom.6:1). Zij moeten van de vrijheid gebruik maken om elkaar te dienen in de geestelijke dingen, geleid door de liefde van Christus die zij allen hebben ontvangen (vs 13). Want in:”Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf” ligt de vervulling der wet. De naaste is Christus, de gemeente is het lichaam van Christus en de leden van de gemeente zijn, als delen van het lichaam van Christus, ook de naaste van elkaar (vs 14). Als zij onderling strijd voeren, zal dit tot ondergang van de gemeente leiden (vs 15). Want de voorstanders van de besnijdenis stellen het vlees, de oude mens, centraal en de tegenstanders de Geest, de nieuwe mens.

Vlees tegenover geest

En vlees en geest staan tegenover elkaar, kunnen geen eenheid vormen, niet één gemeente zijn. Paulus vertrouwt erop dat de Galaten één blijven (zie vs 10) en zullen wandelen naar de geest en niet naar het vlees. Zij zijn begonnen met de geest, zij moeten ook standhouden in die positie en hun vrijgemaakt zijn door Christus niet gebruiken voor het vlees door te voldoen aan de begeerten van het vlees. Paulus wijst de Galaten erop (zoals hij het de Romeinen deed in Rom.7:15-23) dat wij naar het vlees zondigen, ook al willen wij dit niet (vs 16,17). Wandelen onder de wet is wandelen in het vlees, de tegenstelling vlees tegenover geest is ook de tegenstelling wet tegenover Geest (vs 18). Zie hierbij Rom.7 en 8.

Als iemand door de wet geleid wordt, dan is het resultaat dat zijn vlees, zijn oude mens, geprikkeld wordt, het wordt actief en er volgen de werken van het vlees (vs 19- 21). Als iemand door de Geest geleid wordt, dan is het resultaat dat hij in zijn nieuwe mens vruchten draagt, die door de Geest gegeven worden, Paulus noemt hier negen vruchten:

liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing (vs 22).

Dit zijn de vruchten die de Geest geeft aan de nieuwe mens en zij mogen afstralen op de oude mens. In vs 23 herhaalt Paulus dan wat hij in vs 18 heeft gezegd: wij zijn niet onder de wet. Zij die geloven behoren Christus Jezus toe en worden geleid door de Geest. Zij zijn nieuwe mensen en zij alleen zullen het Koninkrijk Gods beërven. Onze oude mens (=vlees) is met Christus gekruisigd (2:20), is in principe dood (vs 24). Als we ons weer onder de wet plaatsen, gaat het vlees weer leven. De Galaten moeten niet eindigen met het vlees, want vlees en bloed zullen het Koninkrijk Gods niet beërven (1 Kor.15:50). Zie wat dit betreft ook Joh.3:5,6. Paulus besluit zijn betoog over vlees of geest met de oproep door de Geest te leven, dit vast te houden en onder elkaar geen ruzie te maken, iets waarvoor hij al eerder (vs 15) heeft gewaarschuwd (vs 25,26).

Hoofdzaak van de brief en vermaningen

(Galaten 6)

Als iemand een misstap begaat, dan moet er niet worden gezegd: je bent fout geweest, want in de bijbel staat dat wat jij gedaan hebt niet mag. Zo’n opmerking is een beroep op de wet en dus vleselijk. Wij zijn niet onder de wet, wij zijn geestelijk en dienen hem terecht te helpen en niet terecht te wijzen. Hetzelfde zou ons ook kunnen overkomen. Zie hiervoor ook Joh.8:7 (vs 1). Vs 2 zegt dat wij verdraagzaam moeten zijn tegenover hen die het moeilijk hebben of denken te hebben (Rom.15:1), want de wet van Christus zegt in Joh.13:34 dat wij elkaar moeten liefhebben. Als we dit nalaten, geven we de indruk dat wij beter zijn en dat zijn wij niet. Als we dat denken vergissen wij ons (vs 3). Misschien is er voor iemand zelf reden om trots op zichzelf te zijn, voor een ander is die reden er niet. Hij heeft er niets mee te maken, het zijn zijn daden niet en het is zijn trots evenmin. Dus wees bescheiden (vs 4,5).

Men oogst wat men gezaaid heeft. Zijn er vleselijke dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, maar tot verderf. Zijn er geestelijke dingen gezaaid, dan worden die ook geoogst, tot eeuwig leven (vs 7-9). We moeten goed zijn voor alle mensen, maar vooral voor de geloofsgenoten, het zijn onze naasten (vs 10).

Zoals gebruikelijk vat Paulus in het slot de hoofdzaak van de brief samen (vs 11-18). Hier was de hoofdzaak, dat men de Galaten onder de wet wil brengen om zich daarop te kunnen beroemen. Een handelwijze waar Paulus geen goed woord voor over heeft.