Hoofdstuk 5


De kracht Gods tot behoud van iedere gelovige

In het gedeelte over Romeinen 3 is gezegd dat Rom.3:21 tot 5:11 handelt over: rechtvaardiging voor God kan alleen worden bereikt door geloof, of anders gezegd: de rechtvaardiging voor God uit geloof tot geloof als kracht Gods tot behoud van een ieder die gelooft. Van 3:21 tot en met 4:25 heeft Paulus betoogd dat buiten de wet en de besnijdenis om deze rechtvaardigheid openbaar geworden is door het geloof van Christus en het geloof in Christus. Het is een kwestie van geloof, niet van “doe dit en laat dat na”. Het voorbeeld van Abraham zegt ook dat er alleen rechtvaardiging is door geloof, niet door werken of wet of besnijdenis. Het tweede deel van de brief sluit dan af met Rom.5:1-11, waarin Paulus zegt dat verzoening en vrede ons deel geworden zijn, omdat God ons in Christus rechtvaardig rekent.

Wij dan gerechtvaardigd uit het geloof

Hoofdstuk 4 ging over geloof en rechtvaardiging en direct in 5:1 staat dan dat wij, gelovigen, gerechtvaardigd zijn uit het geloof van Christus en vrede met God hebben. Christus geloofde en werd overgeleverd om onze zonden, maar als Hij niet was opgestaan, dan hadden wij toch op een andere manier rechtvaardiging moeten vinden en daarom is Christus opgewekt om onze rechtvaardiging (4:25). Van Abraham wordt gezegd: Abraham geloofde God en het werd hem tot rechtvaardigheid gerekend (4:3), Christus geloofde God en het wordt ons tot rechtvaardigheid gerekend. Het is niet door ons geloof, maar het is door Christus dat wij de vrede hebben uit het geloof. Dat moet altijd het uitgangspunt zijn van de gelovige. Onze uitgangspositie is: wij leven voor 100% uit genade en niet voor 75% uit genade en voor 25% uit eigen werk. Wij hebben de vrede met God nu, wij krijgen die vrede niet pas bij onze dood. Nu al hebben wij vrede met God, al hebben wij strijd met de wereld en met onszelf. Die strijd is aan alle kanten merkbaar. Een gelovige kan niet zeggen:”Ik heb vrede met God en de rest zoekt het zelf maar uit en hoe de wereld reilt en zeilt is mijn zaak al lang niet meer”. Een gelovige heeft zijn verantwoordelijkheden net als alle andere mensen en wel in het bijzonder die ten opzichte van zijn medegelovigen.

Liefde tot een medegelovige

Jezus zegt in Matth.12:50 dat iemand die de wil van zijn Hemelse Vader doet, door Hem als zijn broeder beschouwd wordt. En een broeder van Jezus is een medegelovige, een naaste in de eerder genoemde Paulinische zin. Van ons wordt niet geëist dat wij alle medemensen liefhebben, dan zou God ons immers ver boven onze kracht verzoeken en Paulus zegt dat Hij dat niet zal doen (1 Kor.10:13). God wil echter wel dat wij onze medegelovigen geen schade, in welke vorm ook, toebrengen. En als God bij iemand woning wil maken, wie zijn wij dan wel dat wij op die woning een bordje “onbewoonbaar verklaard” spijkeren ? Willen we daarmee aantonen dat God zich vergist, sterker nog dat wij in dit opzicht een beter inzicht hebben dan God ? Wij zijn niet verantwoordelijk voor onze medegelovigen, maar wij zijn wel verantwoordelijk voor de manier waarop wij ons tegenover hen gedragen. Dat is een verantwoordelijkheid waarvan wij ons niet kunnen afmaken, ook niet door te wijzen op het gedrag van die ander, al hebben we het daar nog zo moeilijk mee (Rom.12:4,5 en 1 Kor.12:12-27). Maar God zal een gelovige echt wel vertellen wat hem te doen staat, er is hiervoor al gezegd dat dát juist de enige bemoeienis van God met deze wereld is.God geeft de gelovige geen hamer, spijkers en de opdracht een losse plank vast te timmeren om die gelovige vervolgens zelf maar te laten uitzoeken waar die losse plank is. Wij krijgen goede werken te doen die God tevoren voor ons heeft bereid, opdat wij daarin zouden wandelen in plaats van in werken waarop wij zouden kunnen roemen (Efez.2:9,10 en Filipp.2:13). Wij werken dus ter wille van de liefde van Christus en niet voor een toegangskaartje tot de hemel!

Geen vrede op aarde

Op aarde hebben we derhalve geen vrede, want daar is geen vrede, ook al zingen we met Kerstmis: vrede op aarde. Dat is hoop op de toekomst, net als in Jes.9:5, waar van de Messias wordt gezegd dat Hij een vredevorst zal zijn. Zal zijn, het is voor Jesaja toekomst en dat is het voor ons ook nu nog. De Messias kwam geen vrede brengen, maar het zwaard, want de vredebrengende Vredevorst is de Messias van de Wederkomst. En, zoals Paulus in Rom.8:37 en volgende zegt, al hebben wij dan nu strijd, wij zijn overwinnaars, wij hebben al vrede, want niets kan ons scheiden van de liefde van God. Onze zegening hebben we niet hier, maar in Christus in de hemel (Efez.1:3). Wij zijn niet hier en nu onberispelijk, maar pas later, in de hemel. Wij hebben niet alleen vrede, wij hebben door Christus ook de toegang verkregen tot de genade waarin wij staan. Christus is de weg waarlangs wij in de genade gekomen zijn, Hij is de hogepriester die ons leidt in het heilige der heiligen tot de troon der genade (Hebr.4). Het principe van de bediening van Paulus is de genade, zoals het principe van de bediening van Mozes de wet was. Ons roemen is in de hoop op de heerlijkheid Gods, zegt het tweede deel van vs 2. Ons roemen is dus duidelijk anders dan het roemen van Rom.4:2, dat is roemen in werken en dus aards en niet voor God.

Onze aardse situatie

Hoe onze aardse situatie is, staat in vs 3-5. We leven nu in verdrukking, maar weten van de toekomst en kunnen onze verdrukking verdragen door de hoop van vs 2. Die hoop wordt niet beschaamd gemaakt, want de Heilige Geest legt de liefde van God in onze harten. Uit onszelf zijn wij zonder kracht en zonder God, maar Christus is voor ons gestorven en wij zijn gerechtvaardigd voor God door zijn geloof. Vs 6 wordt gevolgd door vs 9, vs 7 en 8 zijn tussenvoegsels. De tekst luidt dan: Want indien Christus, toen wij nog zwak waren, te(rechter) tijd voor goddelozen stierf, hoeveel te meer zullen wij, nú gerechtvaardigd in zijn bloed, door Hem behouden worden van de toorn (let hierbij op het gebruik van verleden en tegenwoordige tijd). De zin (vs 6 en vs 9) is hier de voortzetting van en een toelichting op de gedachte in het eerste gedeelte van vs 5. Die hoop zal niet worden beschaamd om twee redenen:

  • omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort door de Heilige Geest die ons gegeven is;
  • omdat Christus toen wij nog zwak waren voor ons gestorven is en ons zal behouden van de toorn.

God is een God van liefde

Het tussengevoegde in vs 7 en 8 geeft met de term: God bewijst zijn liefde aan ons, vaak de nodige problemen. Als God een God van liefde is, waarom gaat het in Afrika dan zo slecht en/of bij ons zo goed ? God bewijst zijn liefde op een bepaalde manier, zoals Hij vindt dat die bewezen moet worden: redding van zondaren door de dood van Christus. Wat de mens daar tegenover stelt, is de eis dat God zijn liefde aan ons bewijst op de manier die wij willen. God moet zorgen dat er geen honger is, dat het milieu weer schoon wordt, het gat in de ozonlaag gedicht en noem verder maar op. Doet Hij dat niet, dan is Hij geen God van liefde. In feite komt het erop neer dat God best een God van liefde mag zijn, als Hij maar doet wat wij zeggen, anders is de relatie met God, wat ons betreft, voorbij. Het zal iedereen duidelijk zijn dat in zo’n geval de mens aan de touwtjes trekt en God de harlekijn is. De zaak ligt uiteraard anders: Christus (de hogepriester) is in de hemel (het heilige der heiligen) om onze schuld te verzoenen, voor ons is het altijd Grote Verzoendag. Zo bewijst God zijn liefde.

Samenvattend slot

Het slot vat nog eens samen, dat de dood van Christus in het verleden goddeloosheid en vijandschap heeft veranderd in rechtvaardigheid en verzoening. Wij zijn nu verzoend en leven in het heden van de genade met een levende Heer bij God. En het feit dat Christus nu leeft, maakt dat wij in de toekomst behouden worden van de toorn uit Rom.1:18 en volgende. God gaf goddelozen zijn Zoon, God geeft rechtvaardigen de hoop die niet beschaamd wordt namelijk de vereniging met Christus.

Daarom roemen wij in de verdrukking (vs 3), in de hoop (vs 2) en in God (vs 11).

Samenvatting tweede deel

Samengevat is in het tweede deel van de brief de verdere uitwerking behandeld van het thema:

  • de rechtvaardigheid van God wordt geopenbaard in het evangelie van God tot behoud voor ieder die gelooft (1:16,17);
  • de rechtvaardigheid van God wordt in Christus geopenbaard tot behoud voor ieder die gelooft (3:21-31);
  • deze norm voor geloof wordt al in het Oude Testament gevonden bij Abraham, de vader van de gelovigen. Niet wet en geloof gaan samen, maar belofte en geloof (4:1-25);
  • de vruchten van de rechtvaardiging zijn:
    • vrede met God;
    • Behouden zijn van de toorn;
    • roemen in God (5:1-11).