Openbaring – Hoofdstuk 15


Uitweiding binnen het vierde tussengezicht

Na de uitweiding van Openb. 14 zal in Openb. 15 het vierde tussengezicht worden voortgezet met het derde teken in de hemel. Dan zal het beeld van de engelen met de zeven laatste plagen worden getoond en het beeld van de overwinnaars van het beest, van zijn beeld en van het getal van zijn naam. Aan het eind van Openbaring 13 lijkt het erop dat de twee getuigen van satan hebben gezegevierd en dat hun heerschappij over de aarde blijvend zal zijn, vooral nadat zij in de strijd met de twee getuigen van God de overwinning hebben behaald. Op het moment dat Johannes dit zou kunnen gaan denken, wordt hem getoond in wiens handen de ware heerschappij zal liggen en waartoe het overnemen van de macht zal leiden. De zaken die hem worden getoond, zijn echter gebeurtenissen die zich pas later zullen afspelen en die niet chronologisch worden weergegeven, misschien juist daarom. Over Babylon (vs 8) wordt in Openb. 17, 18 verteld en over het oordeel over de aanbidders van het beest (vs 9-11) in Openb. 19.

Vier groepen deelnemers aan de slotfase

In zes verschillende taferelen wordt achtereenvolgens getoond wat er verder nog gaat gebeuren, met de bedoeling dat Johannes duidelijk wordt gemaakt welke verschillende groepen mensen aan de slotfase zullen deelnemen en tevens hoe in grote trekken het verloop van deze slotfase zal zijn. Er worden in het gedeelte 14:1-13 allereerst vier groepen getekend. De eerste groep is die van de 144000 verzegelden uit de twaalf stammen van Israël (vs 1-5) en de tweede groep is die van een niet te tellen schare heidenen die het eeuwig evangelie hebben aangenomen (vs 6). Het gaat in 14:1-7 dus over twee groepen gelovigen op aarde die niet in de grote verdrukking zullen omkomen, maar levend in het vrederijk zullen ingaan. De derde groep wordt gevormd door de aanbidders van het beest zowel uit de Israëlieten als uit de heidenen. Zij zijn het die aan de afgoderij van de antichrist hebben meegedaan en daarom het merkteken van zijn naam hebben ontvangen (vs 8-12). Tenslotte is er opnieuw sprake van gelovigen, maar nu van een eveneens niet te tellen schare heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn, zij vormen de vierde groep (vs 13). In het voorgaande worden drie groepen heidenen genoemd, maar slechts twee groepen Israëlieten. Er is een derde groep en die wordt gevormd door de gelovige Israëlieten die tijdens de verdrukking om hun getuigenis gedood zijn en die zich onder het altaar bevinden (Openb. 6:9-11).

Laatste twee taferelen

De laatste twee taferelen (vs 14-20) geven beelden van de wederkomst van Christus, een gebeurtenis die in de historische orde pas plaatsvindt in Openb. 19. De wederkomst van Christus wordt op deze plaats weergegeven om een compleet beeld te schetsen, zodat duidelijk blijkt dat er na de grote verdrukking onderscheid zal worden gemaakt tussen degenen die Christus toebehoren, zowel uit Israël als uit de heidenen en hen die het oordeel zullen ondergaan, de ongelovigen. Dit eindoordeel wordt in de laatste twee taferelen weergegeven. In 14:1-5 zien we het Lam Gods op aarde aan het hoofd van zijn gevolg, het gelovig overblijfsel van Israël. Hij wordt Johannes hier getoond als de uiteindelijke overwinnaar. Christus als het Lam en de 144000 verzegelden staan op de berg Sion. In tegenstelling tot de berg Sinaï die het symbool is van de wet, is de berg Sion het symbool van de genade, maar tegelijkertijd is hij dat van het middelpunt van de heerschappij en van de heerlijkheid hier op aarde. Beide zullen die toekomen aan het Lam dat hier door Johannes wordt gezien zoals het zal staan in de tijd die zal komen na de zegels, de bazuinen en de schalen. De betekenis van het aan Johannes getoonde visioen is dus dat het Lam Gods dat op aarde geleden heeft, zijn troon opricht op de berg Sion en vandaar over de volken zal heersen. Dit visioen volgt direct op de beelden betreffende de heerschappij van het beest uit de zee, dat geholpen werd door het beest uit het land. Dat was het dieptepunt in de geschiedenis van de eindtijd en de meest zwarte bladzijde van het boek Openbaring, want daarop werd geschreven over de goddeloosheid zowel van Israël als van de volken. Het zich van God afwenden en zich naar de satan toekeren maakt dat de uitstorting van de zeven schalen van Gods gramschap noodzakelijk is. De 144000 vormen het overblijfsel dat in Openb. 7:3 aan het voorhoofd werd verzegeld met de naam van het Lam en die van zijn vader en dat daardoor werd vrijgekocht en gespaard voor de Grote Verdrukking. Dit is in Openb. 12 symbolisch uitgedrukt met de vrouw die naar de woestijn vlucht waar God haar een plaats bereid heeft waar zij de laatste helft van de jaarweek wordt onderhouden. Dat hier het gelovig overblijfsel van Israël wordt bedoeld en niet de Gemeente blijkt uit het feit dat zij de naam van “zijn” vader en niet die van “hun” vader op het voorhoofd hebben staan. Hiertegen zou kunnen worden ingebracht dat in Openb. 14:1 de Gemeente wordt bedoeld, omdat in Openb. 7:3 sprake is van “het zegel van de levende God” en in Openb. 14:1 van “zijn naam en de naam zijns Vaders”. Dit laatste zal volgens de brief aan de gemeente van Filadelfia door de Heer worden geschreven op de voorhoofden van de overwinnaars uit Filadelfia, terwijl het stempel van de 144000 door een engel op de voorhoofden wordt gedrukt.

Maar deze tegenwerping is om twee redenen niet juist. Ten eerste omdat de tekst van het zegel van de levende God de naam van de Heer en van zijn Vader kan zijn en ten tweede omdat in de brief aan de gemeente van Filadelfia wordt gezegd dat de Heer de namen zal schrijven op de voorhoofden van hen die zullen overwinnen en daarmee kan niet de Gemeente worden bedoeld, want die heeft reeds overwonnen. De Gemeente is volgens Rom. 8:37 zelfs meer dan overwinnaar door Hem die ons heeft liefgehad.

Terug naar zaken uit het voorafgaande

Twee dingen uit het voorgaande moeten nu even terug in de herinnering worden gebracht. Ten eerste dat de gebeurtenissen niet chronologisch worden weergegeven en in de tweede plaats dat van de schare die niemand tellen kan sommigen tijdens de grote verdrukking omgekomen zijn. Zij zijn de zalige doden die in de Heer gestorven zijn (vs 13). Zij bevinden zich in de hemel want zij zijn vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de oudsten. Bij het volgende teken in de hemel (15:2) staan zij bij de glazen zee die zich eveneens in de troonzaal bevindt. Deze gedoden uit de schare van hoofdstuk zeven zingen in de hemel, met stemmen die klinken als citers, een nieuw lied en wat zij in de hemel zingen, wordt op aarde door de 144000 begrepen en overgenomen. Alleen deze 144000 kunnen het lied leren, want zij zijn net als de gezaligden uit de Grote Verdrukking van de aarde losgekocht door het bloed van het Lam. Noch door de vierentwintig oudsten, noch door de vier levende wezens kan dit lied worden geleerd, hoewel zij het wel horen. De inhoud van het lied moet dus wel gaan over de verschrikkingen van deze verdrukking en de vreugde van het daaruit gered te zijn. Het is mogelijk dat in het lied ook wordt gezongen van de onderlinge steun tussen de 144000 en zij die de ontelbare schare vormen. De 144000 hebben de schare het evangelie gebracht en de schare zal hen in alles hebben bijgestaan.

Over de 144000

De Heer zegt in 1 Kon. 19:18 tegen Elia dat Hij zevenduizend in Israël zal overlaten die hun knie niet voor de Baäl hebben gebogen. Ook de 144000 hebben het beest niet aanbeden, maar hem juist tegengewerkt. Zij liepen niet achter het beest aan, maar volgden het Lam waar dat ook ging, waar dat voor hen ook op zou mogen uitlopen. Daardoor hebben zij het tijdens de Grote Verdrukking heel moeilijk gehad en hebben zij de steun van hen die ook niet bogen voor het beest, hard nodig gehad en ook gekregen. Wie hen in honger, dorst, ziekte en gevangenschap steunde en hen heeft gekleed en gehuisvest, heeft dit alles niet alleen aan hen gedaan, maar ook en vooral aan Christus (Matth. 25:31-46). Van de 144000 wordt verder nog gezegd dat zij maagdelijk zijn en zich niet met vrouwen hebben bevlekt, dat zij uit de mensen zijn gekocht als eerstelingen voor God en het Lam (vs 4) en dat in hun mond geen leugen gevonden is, zij zijn onberispelijk (vs 5). In de Bijbel wordt de gemeenschap met de eigen vrouw nooit “bevlekken” genoemd, dit woord wordt gebruikt voor de omgang met een andere vrouw, dus voor overspel of hoererij. In de Bijbel zijn de termen “hoererij” en “afgoderij” aan elkaar gelijk. Van de 144000 wordt hier gezegd dat zij vrijgebleven zijn van het dienen van afgoden, wat tijdens de periode van de Grote Verdrukking het aanbidden van het beest en zijn beeld zou hebben betekend. Dat de 144000 uit de mensen als eerstelingen gekocht zijn voor God en het Lam, wil niet zeggen dat hier sprake is van de Gemeente. Zij zijn de eerstelingen van een nieuwe oogst, van hen die gered zijn uit de Grote Verdrukking. De volle oogst zal later komen in de vorm van de al eerder genoemde schare die niet te tellen is. Dat in hun mond geen leugen gevonden is en dat zij onberispelijk zijn, stelt hen ook weer tegenover de volgelingen van het beest. Die hebben van de vader van de leugen de leugen aangenomen en deze gepresenteerd als waarheid.

Drie engelen

De drie volgende taferelen beschrijven drie engelen, waarvan de eerste met een zeer beknopte boodschap oproept tot bekering en de twee andere een oordeel uitspreken over hen die het beest en zijn beeld aanbidden. De eerste engel vliegt in het midden van de hemel, dezelfde plaats als de arend die de drie weeën heeft aangekondigd aan hen die op de aarde wonen (Openb. 8:13). De verkondiging van de engel is hier gericht tot hen die op de aarde zitten, wat de indruk geeft dat het hier gaat over mensen die minder dan ooit bereid zijn welk evangelie dan ook aan te nemen.

Bovendien zijn de omstandigheden van dien aard dat nauwelijks meer gesproken kan worden van mogelijkheden tot verkondiging van een evangelie, een blijde boodschap. Toch wordt nog voordat de definitieve afrekening volgt via een engel een laatste oproep tot bekering gericht aan alle volk en stam en taal en natie, zoals eens gebeurde bij Sodom en Gomorra. Deze laatste oproep die door de engel wordt gebracht, is het eeuwig evangelie, dus de boodschap die al van eeuwigheid tot eeuwigheid wordt verkondigd.

Verschillende evangeliën

Er is in de Bijbel sprake van verschillende evangeliën, die duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden.

  1. het evangelie der genade Gods (Hand. 20:24) heeft als hoofdinhoud dat Jezus gehoorzaam geweest is tot de dood aan het kruis, waardoor alle zondaars vergeving van zonden kunnen ontvangen. Hiervoor wordt van de mens niets geëist, het wordt hem als genade aangeboden. Dit evangelie komt in Rom. 1:1 voor onder de naam: evangelie van God, omdat de bron ervan de oneindige liefde van God is. In 2 Kor. 4:4 en in 1 Tim. 1:11 heet het het evangelie der heerlijkheid, omdat het de gelovigen tot de heerlijkheid van Christus roept. Het heet ook evangelie van de vrede (Ef. 6:15), want het geeft de mens vrede met God. In verschillende brieven noemt Paulus dit evangelie eenvoudigweg “mijn evangelie” om de nadruk te leggen op het geheimenis dat speciaal aan hem geopenbaard is en wel dat de heidenen en de Joden die gehoor geven aan het evangelie der genade gelijkberechtigd zijn. Zij worden samen verbonden tot een eenheid: het Lichaam van Christus (Ef. 3:1-6). Dit evangelie kon echter pas worden gepredikt na het volbrachte werk van Christus en kan om die reden geen eeuwig evangelie worden genoemd.
  2. het evangelie van het koninkrijk van Mattheüs, bij Marcus het evangelie Gods en bij Lucas het evangelie van het koninkrijk Gods genoemd, werd pas gepredikt toen de koning eenmaal gekomen was (Matth. 4:23), later ook door Paulus (Hand. 20:25). In dit evangelie luidde de boodschap: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Deze boodschap is door Israël afgewezen en de Koning werd verworpen. Dit evangelie zal opnieuw actueel worden na de Opname van de Gemeente, wanneer verzegelde Joden het zullen uitdragen (Matth.

24:14). Maar een eeuwig evangelie is dit dus evenmin. Tijdens de verdrukking zal het aan de mensen brengen van het evangelie van het koninkrijk steeds moeilijker worden, vooral in de laatste helft van de zeven jaren. In Openb. 12 wordt dit al symbolisch aangegeven met het beeld van de vrouw Israël die een door God bereide plaats heeft in de woestijn, waar zij gedurende een periode van twaalfhonderd zestig dagen zal worden onderhouden. Als er voor de menselijke verkondigers van het evangelie nauwelijks mogelijkheid tot werken meer is, zal de taak door iemand met gezag als een engel worden overgenomen. Deze zal dan niet langer het evangelie van het koninkrijk brengen, maar als vervanging daarvan het eeuwig evangelie als minimum-evangelie. En dan zal ook het einde gekomen zijn (Matth. 24:14).

Het eeuwig evangelie

Het eeuwig evangelie heeft al geldigheid vanaf de zondeval van Adam en het zal duren tot het einde, als alle knie zich voor Christus buigen zal, dus als allen, vrijwillig of gedwongen, gebracht zullen worden tot het belijden van de naam van Christus. Zonder twijfel zal dit evangelie een bijzondere actualiteit krijgen als “het uur van zijn oordeel” (vs 7) nadert en de Schepper op het punt staat zijn gerechtigheid op de aarde te vestigen. In Jes. 66:19 spreekt de profeet al van een evangelie aan het begin van het vrederijk. De verkondiging van het eeuwig evangelie is een blijde boodschap in die zin dat erin gezegd wordt dat iedereen die tijdens de Grote Verdrukking de verzoeking van de afgoderij van het beest weerstaat en de eeuwige God en Schepper eert, het vrederijk mag binnengaan. Dit is een eeuwig evangelie, want reeds vanaf het begin der wereld kan de mens door de schepping immers de majesteit van God kennen (Rom. 1:19, 20). Het eeuwig evangelie is de laatste strohalm die de mens wordt geboden. In verband met de algehele symboliek van de tussengezichten is het bijna voor de hand liggend dat dit evangelie niet zal worden gepredikt door een engel, maar door een mens, met waarschijnlijk een zeer bijzondere uitstraling, die op dat moment zelfs nog meer indruk zal maken dan de twee beesten.

Verdere groepsindeling

Zij die aan de boodschap van de genoemde mens nog gehoor geven en hem volgen zijn de laatsten van de schare die niemand tellen kan, de tweede groep. Toch zullen er altijd mensen blijven die door geen enkel evangelie kunnen worden gegrepen. Zij vormen de derde groep, waarvan een deel alles wat met God en met geloven te maken heeft, blijft afwijzen, terwijl een ander deel alleen maar voor de schijn tot de gelovigen behoort. Aan de laatstgenoemden gaat het evangelie van het koninkrijk voorbij en ook het evangelie van Gods genade, want zij hebben een ander evangelie, maar dat is geen evangelie (Gal. 1:6). In Openb. 14 worden zij Babylon genoemd. Degenen die tot dit deel van de derde groep behoren, hebben de Opname van de Gemeente gemist, maar terwijl velen door de Opname tot het goede inzicht en tot bekering zullen komen, hebben zij zich juist verhard. Van dit Babylon wordt door de tweede engel gezegd dat het is gevallen (vs 8). Aan het begin van de Grote Verdrukking zal dit door toedoen van het beest inderdaad gebeuren (17:16) en er blijft voor de groep weinig anders over dan het beest te aanbidden en zijn merkteken te dragen. Openbaring 17 en 18 handelen over het oordeel over en de val van dit Babylon. De derde engel spreekt over het andere deel van de derde groep. Zij hebben het eeuwig evangelie evenmin als de andere evangeliën willen aanvaarden, maar toch wordt hun nog een laatste kans gegund, er wordt hun een laatste waarschuwing gegeven. Indien zij het beest en zijn beeld blijven aanbidden en het merkteken op voorhoofd of hand ontvangen, dan zullen zij ook de wijn van Gods gramschap moeten drinken en gepijnigd worden. Over deze groep wordt uitvoeriger gesproken in Openb. 16:10-16 en 19:17-21.

Aansporing tot volharding

In vs 12 volgt dan een aansporing voor de gelovigen. Deze getrouwen moeten volharden, opdat ze niet met de dienaren van het beest worden geoordeeld. Het is beter gepijnigd te worden dóór het beest dan mét het beest, want zelfs als een gelovige behoort tot de vierde groep en in de verdrukking wordt gedood, dan zal gelden: “Zalig de doden die in de Here sterven, van nu aan”. Zij mogen rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na. Wie tijdens de verdrukking volhardt in de werken van het geloof en daardoor de dood vindt, zal als lid van de schare die niemand tellen kan, zalig worden (vs 13). Het ligt niet voor de hand dat hier twee verschillende stemmen gehoord worden, dus worden deze twee dingen gezegd door de H. Geest die zich voor de troon bevindt (Openb. 4:5). Met “van nu aan” wordt aangegeven dat de groep martelaren nu voltallig is, de beproevingen zijn allemaal achter de rug en er kan worden gerust van de moeiten. Uit Openb. 20:4 wordt duidelijk dat de gelovigen die tijdens de Grote Verdrukking gestorven zijn, bij de eerste opstanding zullen worden opgewekt om met Christus duizend jaar lang te regeren.

Graanoogst

In Openb. 14:14-20 wordt in de twee slottaferelen het tweeledig karakter van het oordeel weergegeven in het beeld van een graanoogst en dat van een wijnoogst. In beide gevallen wordt hiermee het oordeel uitgedrukt dat zal worden geveld bij de wederkomst van Christus. De graanoogst is de oogst der aarde en heeft met de volkeren te maken, de wijnoogst is de oogst van de wijngaard van het land en heeft te maken met Israël. Met het voorbehoud dat hier een beeld wordt gegeven van komende gebeurtenissen en geen beschrijving van het werkelijke gebeuren, is het duidelijk dat het beeld van de graanoogst kan worden vergeleken met de gelijkenis van het onkruid in de akker (Matth. 13:24-30;36-43), waarbij dan graan zowel gelijk is aan koren als aan onkruid. Het uit het koninkrijk verzamelen is op een klein verschil na gelijk, want in de gelijkenis maaien de engelen en zij verzamelen ook, terwijl hier Christus het graan maait dat door de engelen wordt verzameld, zoals Jezus in Matth. 24:31 al heeft gezegd. In vs 6 heeft de laatste oproep tot bekering geklonken en daarop volgt nu het oordeel. Zoals Hij naar de hemel is gegaan, zo komt de Zoon des mensen terug, op een wolk. Hij komt in Zijn koninklijke waardigheid, gereed om te oordelen (vs 14). Omdat het tijdstip voor het eindoordeel alleen aan de Vader bekend is, wacht Christus op het teken om te gaan oordelen. Een engel geeft dan namens God de opdracht om te maaien (vs 15). De aarde wordt dan gemaaid en dat wat in eerste instantie door Jezus gezaaid is, zal nu door Christus worden geoogst (vs 16). Wat er verder gebeurt, wordt in het beeld niet nader vermeld, maar het is bekend uit woorden van Jezus en van Johannes de Doper. Jezus zegt in de gelijkenis van het onkruid dat de engelen het onkruid moeten verzamelen en verbranden en het koren moeten verzamelen in de schuur. Johannes de Doper gebruikt een bijna gelijk beeld als hij zegt dat de Christus met de wan zijn dorsvloer zal zuiveren en zijn graan zal bijeenbrengen, maar het kaf zal verbranden met onuitblusbaar vuur (Matth. 3:12). Bij de voleinding der wereld zullen uit alle volkeren de goeden en de kwaden door het oordeel van elkaar worden gescheiden.

Wijnoogst

Wat dan volgt is het beeld van het eindoordeel over Israël, eigenlijk de afsluiting van wat wel de bedeling van de wet wordt genoemd. Deze bedeling is onderbroken door de bedeling van de genade, maar de laatste week van Israël zal dan ten einde zijn en daarmee ook de bedeling van de wet. Alles zal dan zijn geschied en tot die tijd zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan. Het oordeel over Israël wordt getoond door een beeld van de wijnoogst, die in tegenstelling tot de graanoogst helemaal in handen is van engelen. Zij oogsten en vertreden de druiven. Het is een beeld, in werkelijkheid is het Christus zelf die de persbak zal treden (19:15). De engel die klaar staat om te gaan oogsten, krijgt van de engel die het altaar bedient, de opdracht hiertoe door (vs 18). Onder dit altaar bevinden zich de zielen van de martelaren die in 6:9 de heerser om wraak hebben gesmeekt. Nu wordt het sein voor deze wraak aan de engel gegeven. Een meer begrijpelijke vertaling van “en oogstte van de wijngaard der aarde en wierp het in de grote persbak” is “en sneed de wijnstok van het land af en wierp die in de grote persbak” (vs 19). Met het beeld van de wijnstok of de wijngaard wordt Israël bedoeld (Ps 80:9;Jes. 5:1-7). Ook in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters wordt door Jezus met de wijngaard Israël bedoeld (Matth. 21:33-43). God heeft deze wijngaard altijd goed verzorgd en als dank zijn er door haar al vanaf het begin alleen maar slechte vruchten voortgebracht (Deut. 32:32, 33). In het Oude Testament is de persbak beeld van het oordeel (Jes. 63:1-6) en dat de wijnstok met de slechte vruchten in de persbak zal worden vertreden, wil hier zeggen dat Israël veroordeeld wordt. Dit oordeel treft het ongelovig Israël en wordt vooral in het land Israël gevoeld, want er wordt gezegd dat het vertreden zal gebeuren buiten de stad en in dit verband kan dat alleen maar Jeruzalem zijn. Buiten Jeruzalem vloeide het bloed van de Messias van Israël en daar zal ook het bloed vloeien van zijn laatste joodse tegenstanders. Verder wordt nog gezegd dat het bloed van de geoordeelden zal reiken tot de tomen der paarden en het land zal bedekken over een lengte van driehonderd kilometer, dat is de volle lengte van het land van Dan tot Berseba.

Het derde teken

Na de twee tekenen in de hemel van Openb. 12 ziet Johannes een ander, een derde teken in de hemel, zeven engelen die de laatste zeven plagen hebben. Deze laatste plagen werden in 11:15 al aangekondigd door de zevende bazuin. Deze zeven engelen zullen in een later stadium van één van de vier levende wezens schalen ontvangen, die gevuld zijn met de grimmigheid van God en die zij zullen uitgieten over de aarde (vs 7). Het is een groot en wonderbaar teken, want het geeft aan dat de toorn van God met deze oordelen voleindigd zal zijn. Dit is het derde en dus laatste wee, het einde daarvan is ook het einde van de oordeelstijd. Na de gramschap van God rest alleen nog de toorn van het Lam, waarvan de mensen overigens hadden gedacht dat die al was gekomen (6:16). De toorn van het Lam zal echter pas openbaar worden als Christus, die immers het Lam is, in eigen persoon uit de hemel zal komen (19:11). Pas dan volgt het vrederijk en tot op dat ogenblik gaat het nog steeds om de toorn van God zoals die zich openbaart tijdens de Grote Verdrukking. Zowel door de vraag in Openb. 6:17 als door het beeld van de graanoogst en dat van de wijnoogst in Openb. 14, lijkt het alsof de beschrijving van het einde zal komen, maar er worden steeds opnieuw andere beelden tussengeschoven.

De heidenen van de vierde groep

Terwijl in de hemel de voorbereidingen voor de laatste oordelen van de Grote Verdrukking worden getroffen, wordt de aandacht gevestigd op een groep mensen die in Openb. 14 als vierde groep genoemd zijn, het zijn de heidenen die tijdens de verdrukking als martelaren in de Heer gestorven zijn. Zij hebben Christus leren kennen en door hun marteldood hebben zij gemeenschap aan zijn lijden gekregen en zijn gelijkvormig geworden aan zijn dood om in de kracht van zijn opstanding tot de opstanding uit de doden te komen (Fil. 3:10). Wat een nederlaag leek, is voor hen een overwinning geworden, want zij zijn in Hem overwinnaars. Het betreft hier weer een teken, een beeld, hun opstanding zal in de werkelijkheid van het boek Openbaring pas plaatsvinden in Openb. 20:4. In de troonzaal ziet Johannes dan de zee als van glas uit Openb. 4:6, deze is nu echter niet meer kristalhelder, maar het glas is vermengd met vuur als teken van de beproeving en het oordeel die deze heiligen hebben doorstaan.

Het lied van het Lam

De overwinnaars staan bij deze zee en zichzelf met de citers van God begeleidend, zingen ze het lied van Mozes, de knecht van God en het lied van het Lam. Daarna gaan zij over tot dankzegging met woorden die naar de inhoud doen denken aan de oudtestamentische taal van de Psalmen en de profeten. De tekst van het lied van het Lam zal hier dan de tekst van het lied moeten zijn dat Johannes heeft gehoord en dat werd gezongen vóór de troon en vóór de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten en dat alleen door de 144000 volgelingen van het Lam kon worden geleerd. Zij staan op de berg Sion en in Openb. 14 is al duidelijk geworden dat zij niet de zangers van het lied zijn, maar horen dat het vóór de troon gezongen wordt. Door welke zangers wordt hier in 15:3 duidelijk.

Het lied van Mozes

Behalve het lied van het Lam, wordt door de overwinnaars het lied van Mozes gezongen, maar er wordt niet vermeld welk lied. Van Mozes zijn in het Oude Testament twee liederen bekend, één in Exod. 15:1-18 en één in Deut. 32:1-43. Als dit laatste echter het lied is dat voor de troon gezongen wordt, dan bezingen de overwinnaars niet hun eigen lotgevallen en evenmin de hun geschonken redding uit hun moeilijke situatie, maar dan is er een relatie tussen hun gezang en de oogst van de wijngaard uit Openb. 14. Mozes bezingt in dit lied de geschiedenis van Israël als een profetie die hij van Jahwe heeft ontvangen met de opdracht die op te schrijven. In Deut. 31:19 staat dat Mozes de Israëlieten het lied moet leren en het hun op de lippen moet leggen, dat wil zeggen dat zij het uit het hoofd moeten kunnen opzeggen. Dit wil Jahwe, daar het lied Hem dan tegen de Israëlieten tot getuige kan dienen. In het begin van dit lied roept Mozes namens God het volk Israël op goed te luisteren. Het lied zal gaan dienen als getuigenis tegen Israël en dan is het goed te weten wat er door God tegen hen ingebracht zal worden (32:1-6). Daarna wordt gezegd dat God Israël zijn gunst bewezen heeft en dat het door zijn goedheid bewaard is in de woestijn. Door Hem is Israël naar het beloofde land geleid, waar het verzadigd van al het goede vet zal worden. Het betreft hier de periode die in de vijf boeken van Mozes beschreven wordt (32:7-14). Vervolgens profeteert Mozes dat Israël God zal verwerpen en zich tot andere goden zal wenden. Dit zal worden beschreven in de historische boeken van Israël (32:15-18). In de verzen die dan volgen wordt gesproken van Lo Ammi, de verwerping van Israël door God (32:19, 20), het opwekken van Israëls naijver door een volk uit de heidenen (32:21) en het zich blijven afwenden van God ondanks oordeelsdreiging en verstrooiing (32:22-26). Slechts de gedachte dat de vijanden zouden kunnen denken dat zij het zijn die Israël hebben vernietigd en niet God, betekent de redding van Israël (32:27-31). God hoopt Zijn toorn op tot de eindtijd, zoals Jahwe tot Mozes zegt in Deut. 31:29: Daarom zal in de laatste dagen (Hier heeft de NBG-vertaling ten onrechte: na verloop van tijd) het onheil over u komen (32:32-38). Het lied eindigt met de oordelen van God zoals die later in het boek Openbaring worden beschreven en met de belofte van de uiteindelijke verzoening en bevrijding van Israël (32:39-43). In verleden en heden was en is dit lied een getuigenis ten gunste van God in zijn rechtsgeding met Israël en in de toekomst zal het nog met evenveel kracht zo’n getuige zijn. Voor Mozes was dit alles toekomst, maar nu is het verleden tijd geworden, behalve het laatste gedeelte, de verzen 39-43. Hoewel er na het lied van de overwinnaars nog één reeks louterende oordelen over de aarde zal worden uitgegoten, zodat ook het laatste deel van het lied dan vervuld is, moet het niet waarschijnlijk worden geacht dat dít lied van Mozes door de overwinnaars opnieuw is gezongen. Dan zou het lied alleen inhouden: er komen hierna nog enige oordelen die door Mozes al zijn voorzegd. Het lied van Mozes uit Exod. 15:1-18 werd gezongen nadat Israël via de doortocht door de Rode Zee aan de macht van Farao was ontkomen. Indien dít het lied is dat hier wordt gezongen, dan wordt daarmee het heil van Israël aan de Rode Zee vergeleken met het heil van de overwinnaars, die aan de glazen zee staan die vermengd is met het rood van het vuur der beproeving. Net zoals God door Mozes Israël heeft bevrijd van Egypte, zo heeft Hij nu door het Lam de gelovigen bevrijd van het beest. Farao zou dan in de geschiedenis van de uittocht uit Egypte een beeld zijn van het beest aan wie deze overwinnaars ontkomen zijn. Met de overwinnaars die bij de glazen zee staan en het lied van Mozes en dat van het Lam zingen, eindigt het vierde tussengezicht.