Openbaring – Hoofdstuk 17


Zesde tussengezicht: de valse en de ware bruid

Dit is het voorlaatste tussengezicht. Het handelt over het oordeel dat over de goddeloosheid zal worden geveld. Babylon is hier het symbool van deze goddeloosheid. Het slot van het tussengezicht geeft als positieve tegenhanger een beeld van de bruiloft van het Lam.

Hoofdstuk 17 handelt over het oordeel dat zal komen over het godsdienstig systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet. Het symbool van dit systeem is hier de vrouw, de hoer Babylon. Zij verleidt de volken tot ontucht en hoererij, bijbelse termen voor afgoderij. Hoofdstuk 18 handelt over het oordeel dat komt over het politieke systeem tijdens dat regime van het beest en de valse profeet. De stad Babylon is het symbool van dit systeem. Babylon is de hoofdstad van het rijk van het beest, zoals Jeruzalem de stad van de valse profeet is. De val van en het oordeel over Babylon als symbool van de macht die strijd voert tegen God en tegen Israël, werden reeds aangekondigd in Openb. 14:8 en 16:19 en dat Babylon al vanaf het begin wordt gezien als de macht van de mens zonder God, blijkt uit Gen. 11:1-9, want Babylon en Babel (= verwarring) zijn twee namen voor één en dezelfde stad. In de hoofdstukken 17 en 21 wordt de tegenstelling tussen de Gemeente als de reine en de grote hoer als de onreine vrouw nader uitgewerkt. Met de onreine vrouw wordt bedoeld de geestelijke boze macht die via het beest uit de zee en het beest uit het land uitgaat van de draak. In Openb. 17 wordt die geestelijke boze macht uitgebeeld door Babylon, de grote hoer. Daarmee wordt dan de grote stad Babylon bedoeld, waarover in Openb. 14:8 en 16:19 reeds werd gesproken en waarvan in Openb. 17 een nadere beschrijving wordt gegeven. Zij is de “bruid” van het beest. De reine vrouw is de Gemeente, de bruid van het Lam. In Openb. 19:7, 8 maakt zij zich voor de bruiloft gereed door zich te kleden in het fijne linnen van de rechtvaardige daden van de heiligen. Zij is Jeruzalem, de heilige stad die God uit de hemel zal laten neerdalen. De tegenstellingen en overeenkomsten tussen de twee vrouwen zijn zeer duidelijk. Zij worden hier in Openbaring uitgedrukt in:

  • 17:1
    Eén van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: Kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die zit aan vele wateren.
  • 21:9
    Er kwam één van de zeven engelen met de zeven schalen, die vol waren van de laatste zeven plagen en hij sprak met mij zeggende: Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw des Lams.
  • 17:3 en 5
    Hij voerde mij in de geest weg naar een woestijn. En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest. Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde. [Zie Jes. 21:1 voor de betekenis van woestijn.]
  • 21:10
    Hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God.

Door het gebruik van dezelfde symboliek van “het tonen van een vrouw, een stad” wordt het contrast scherper. Tegenover het gruwelijke Babylon staat het heilige Jeruzalem, tegenover de hoer de bruid en tegenover de dorre woestijn de verheven berg. Weliswaar is de vrouw het symbool van het godsdienstig systeem van het regime van het beest, maar zij heeft eveneens politieke macht. Uit vs 2 blijkt dat de regeerders van de volken onder haar invloed staan en via hen ook hun onderdanen.

De naam van de vrouw

In vs 5 zit een probleem bij de woorden “een geheimenis”. Volgens de Engelse vertalingen en onze Statenvertaling heet de vrouw Mystery of Verborgenheid, zoals Juda Trouweloze en Israël Afkerigheid (Jer. 3:8). Zij gaan uit van het gebruik dat in Rome de hoeren een voorhoofdsband moesten dragen met daarop hun naam. En “Het grote Babylon, moeder van de hoeren en van de gruwelen der aarde” als naam is onzin. Dus heeft zij de naam Verborgenheid en is zij de moeder van de hoeren. Vele andere vertalingen, waaronder de NBG-vertaling, huldigen de opvatting dat in Openbaring vaak wordt vermeld dat iemand de naam van het beest of de naam van God op het voorhoofd geschreven heeft en hier is sprake van het tonen van de eigen naam. De naam “Het grote Babylon” moet dan niet letterlijk worden opgevat alsof het letterlijke Babylon bedoeld wordt, maar als een verwijzing naar de ware identiteit van de vrouw. Als zodanig is de naam een verborgenheid en is het enigszins te vergelijken met Sodom en Egypte in Openb. 11:8. In dit beeld wordt aan Johannes het geheimenis geopenbaard dat voor de wereld nog een verborgenheid is. Het wezenlijke van de vrouw is, dat zij als moeder van de hoeren en van de gruwelen de oorsprong van alle vormen van afgoderij is. Gruwel heeft als bijbetekenis ook afgodsbeeld, in Matth. 24:15 noemt Jezus het afgodsbeeld de “gruwel der verwoesting”

Uitleg aan Johannes

Johannes is verbaasd als hij dit ziet en na alles wat hij hiervoor heeft gezien is er maar één ding dat hem nog zou kunnen verbazen en dat is de positie van de vrouw. Niet het beest uit de zee is hier de figuur die de leiding heeft, maar de vrouw heeft de touwtjes in handen. Zij berijdt en ment het beest. Het is de engel die, nadat hij de verbazing van Johannes heeft gezien, hem het geheimenis van de vrouw en van het beest gaat uitleggen. Uit de opmerking aan het begin van vs 9 dat het in dit geval aankomt op scherpzinnigheid, wijsheid en inzicht om de verklaring van de engel te begrijpen, komt duidelijk naar voren dat er geen eenvoudige uitleg gaat volgen. Van het beest wordt tot tweemaal toe gezegd dat het er was, er niet is, maar er wel weer zal zijn en dat dit voor de ongelovige mensen iets verbazingwekkends zal zijn. In de tijd van de grote verdrukking, als het beest uit de volkerenwereld zal zijn opgekomen en de wereld regeren zal, zullen er steeds weer gelovigen zijn, een schare die niemand tellen kan uit de heidenen alleen al. Deze gelovigen zullen zich niet verbazen omdat hun geloof hen kennelijk de scherpzinnigheid, de wijsheid en het inzicht zal geven die nodig zijn om te begrijpen wat dit alles te betekenen heeft.

Uitleg via profetieën van Daniël

Om de uitleg van de engel te begrijpen is het nodig de profetieën van Daniël naast dit gedeelte van de Openbaring te leggen. In Dan. 2:31-45 wordt door Daniël uitleg gegeven aan een droom van koning Nebukadnessar. In de droom wordt een beeld getoond met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van koper, benen van ijzer en voeten deels van ijzer, deels van leem. Met deze lichaamsdelen worden koninkrijken of beschavingen bedoeld die elkaar zullen opvolgen in de tijd en aan het einde vernietigd zullen worden door een koninkrijk dat eeuwig zal bestaan. De bedoelde beschavingen zijn dan achtereenvolgens de Babylonische, die van de Meden en Perzen, de Macedonische of Griekse en de Romeinse. Deze culturen bestaan door en in elkaar en er zal uit het Romeinse rijk een ander rijk komen dat een samenhang zal vertonen van ijzer met leem, dat wil zeggen twee niet te vermengen stoffen. Er zullen steeds pogingen worden ondernomen de verschillende delen tot een samenhangend geheel te maken, iets wat echter niet zal lukken. De pogingen zullen worden voortgezet tot aan de komst van het koninkrijk van God en in de laatste fase zal er een federatie ontstaan van tien staten, de tien tenen van het beeld. Het is mogelijk dat hier met het ijzer de cultuur van het rijk van het beest uit de zee wordt bedoeld en met leem de cultuur van Israël, het land van de valse profeet. In Dan. 7:1-28 wordt een droom van Daniël weergegeven, waarin hij uit de zee vier dieren ziet opstijgen. Daniël ziet dus uit de volkerenwereld vier grote rijken opkomen. Het eerste is een leeuw met adelaarsvleugels waarmee het Babylonische rijk wordt bedoeld. Het tweede is het rijk van de Meden en de Perzen, voorgesteld door een beer die drie ribben tussen zijn tanden heeft. Hiermee zal worden bedoeld dat de drie voorgaande rijken door dit rijk als het ware zijn opgevreten. De rijken die voorafgingen aan het Medo-Perzische rijk zijn Egypte, Assyrië en Babylon. Het derde dier lijkt op een panter met vier vleugels van een vogel en met vier koppen. Dit is het Griekse rijk van Alexander de Grote die na zijn dood werd opgevolgd door zijn vier generaals die zijn rijk onder elkaar hebben verdeeld. Het vierde dier heeft geen naam omdat er geen naam voor is, het zou het beste een draak genoemd kunnen worden. Met dit monster wordt het Romeinse rijk bedoeld. Daniël ziet dan dat het tien horens heeft en van die horens worden er drie uitgerukt om plaats te maken voor een andere kleine horen die er later groter uitziet dan de anderen. Volgens Dan. 7:24, 25 zullen uit het laatste rijk tien koningen opstaan en na hen zal een ander opstaan die van de vorige verschillen zal en drie van de koningen ten val brengen zal.

Gedurende de laatste helft van de grote verdrukking zal hij heerschappij voeren over de andere koningen tot aan zijn ondergang. Hij is het beest over wie wordt gesproken in Openb. 17:8. In Dan. 8:8 wordt gezegd dat de geitebok Alexander de Grote, de koning van Griekenland is, die wordt opgevolgd door vier generaals en dat uit het gebied van één van deze opvolgers de kleine hoorn van Dan. 7 zal voortkomen. Deze zal zeer groot worden tegen het zuiden, het oosten en het westen, dat is het Sieraadland. De kleine hoorn komt dus uit het noordelijk gedeelte van het rijk van Alexander de Grote en dat is Griekenland. Ook in dit gedeelte van het boek Daniël staan aanwijzingen die wijzen op de laatste helft van de Grote Verdrukking (vs 11).

De zeven koppen en de tien horens

Het beest dat Johannes ziet, behoort tot de Griekse cultuur die er was vóór de Romeinse, die er niet is ten tijde dat Johannes de Openbaring schrijft en die in de laatste jaarweek van Israël zal opkomen uit de afgrond, dus met steun van de draak, de engel van de afgrond (9:11). Aan het eind van de week zal hij met zijn medestanders worden verslagen en zal hij ten verderve varen. De verbazing van hen die op de aarde wonen zal veroorzaakt worden door het feit dat de kleine horen die niet eens tot de tien behoort, zo’n machtige positie gaat innemen en zo groot geworden is. De zeven koppen van vs 9 zijn zeven bergen. Hieruit hebben velen geconcludeerd dat het hier gaat over Rome, dat op zeven heuvels gebouwd is. De term bergen voor de kleine heuvels van Rome is echter erg overdreven en dat mag niet worden verwacht van de Israëliet Johannes, als hij spreekt over Rome. Omdat hier wordt gezegd dat het ook zeven koningen zijn, ligt het meer voor de hand bij bergen te denken aan koningen, aan hooggeplaatsten. Hier zou dan worden bedoeld dat de vrouw zit op het beest dat zeven koppen heeft, die zeven koningen moeten voorstellen. Van deze koningen zijn er vijf gevallen, Egypte, Assyrië, Babylon, Perzië en Griekenland. Eén is er nog, Rome, en de tien koningen die uit de Romeinse invloedssfeer zullen voortkomen zijn nog niet gekomen en als ze er zijn dan is het maar voor een korte tijd, want volgens vs 12 ontvangen zij één uur macht als koningen, samen met het beest aan wie zij hun macht en kracht geven om samen met hem te strijden tegen het Lam. Van de tien horens zullen drie verdwijnen en na de zeven komt als laatste de kleine horen die later zo groot wordt, als achtste. Dat deze achtste was en niet is, is hiervoor reeds uiteengezet en ook dat hij in het verderf zal worden gestort door zijn strijd tegen het Lam en zijn leger, dat is de Gemeente. Deze Gemeente bestaat uit de gelovigen die door het Lam geroepen zijn en uitverkoren. Na de strijd zal de Gemeente zich gereed gaan maken om als bruid te verschijnen op de bruiloft van het Lam.

Het geheimenis van de vrouw

In vs 7 heeft de engel gezegd dat hij Johannes het geheimenis van de vrouw zou zeggen en dat van het beest. Tot nu toe is het geheimenis van het beest en van zijn zeven koppen en zijn tien horens verklaard. Pas in vs 15 komt de verklaring van het geheimenis van de vrouw. De vrouw zit aan (vs 1) of op (vs 15) vele wateren en die wateren zijn naties, meniten, volken en talen. Dit wil zeggen dat het godsdienstig stelsel waarvan de vrouw het symbool is, grote invloed heeft in de hele wereld. Maar de macht die de vrouw heeft, is voor het beest en de tien koningen aanleiding om tegen haar op te treden en haar de macht te ontnemen. Ook in de laatste week gaan staatkundige belangen nog steeds boven de godsdienstigheid, hoe vals die religie ook mag zijn. De vrouw wordt berooid en naakt gemaakt, haar vlees wordt gegeten en zij wordt met vuur verbrand. Deze beeldspraak moet wel betekenen dat de koningen het religieuze systeem uitbannen en dat alle bezittingen die aan het godsdienstig stelsel toebehoren verbeurd worden verklaard. De gedachte aan de vrouw blijft echter bestaan, want voor de mensen die hun religieus gevoel ergens kwijt moeten, is toch de vrouw de stad en de stad de vrouw. Zie ook Openb. 18:16. Met het verdwijnen van de vrouw is een bepaald facet van de macht van het Babylon verdwenen, maar niet de werkelijke macht, die blijft in handen van het beest in Babylon. Dat ook het politieke systeem dat tijdens het regime van het beest en de valse profeet heerst, zal worden vernietigd, blijkt uit Openb. 18. Beide stelsels moeten als steunpilaren van de macht van Babylon worden vernietigd, dan is in dit tussengezicht getoond wat de werkelijkheid van Openb. 16:17-21 reeds heeft laten zien.

Het ideaal van Nimrod en Babylon

Babylon is meer dan een godsdienstig stelsel, het is daarnaast, zelfs eerder nog daarboven, het symbool van het op economisch en op politiek gebied streven naar het ideaal van het Babel van Nimrod (Gen. 10:8-10). Het is het ideaal van de samenbundeling van alle menselijke krachten, om aan de mensen de grootheid en de macht van het systeem te tonen. Zolang de godsdienst kon dienen tot verwezenlijking van dit ideaal, werd zij getolereerd. Maar als het doel bereikt is, ontdoet het systeem zich van zijn religieuze versierselen en toont het zijn ware goddeloze aard. Vandaar dat er nu, nadat het oordeel over het religieuze systeem ten tijde van het regime van het beest en de valse profeet is uitgevoerd, ook een oordeel over het politieke systeem ten tijde van dat regime zal moeten komen. Als hoofdstad van het rijk van het beest moet de stad Babylon worden gezien als het symbool van dit politieke systeem, zoals ook de hoer Babylon het symbool is van het godsdienstig systeem. Tussen het oordeel over het godsdienstige en het oordeel over het politieke systeem zijn duidelijke verschillen op te merken. Zo zal de voltrekking van het oordeel over het godsdienstig stelsel door de tien koningen, dus door mensen worden uitgevoerd, maar het oordeel over het politieke systeem, als demonstratie van de menselijke grootheid, zal zonder tussenkomst van mensen worden voltrokken. Het oordeel over het politieke systeem zal echter pas ten uitvoer worden gebracht als de laatste gelovigen de gelegenheid hebben gehad Babylon te verlaten. Zij worden door een stem uit de hemel opgeroepen de stad te verlaten, voordat door vuur uit de hemel het oordeel over Babylon wordt voltrokken. Verder valt op dat in Openb. 18 het beest en zijn koningen niet meer worden genoemd en dat naar de positie van Babylon als vrouw en hoer slechts eenmaal door een terugblik wordt verwezen (vs 3). Hiermee zal wel worden bedoeld dat er geen verband bestaat tussen het godsdienstig systeem en het oordeel over het politieke systeem en dat omgekeerd het oordeel over het godsdienstig systeem geen verband houdt met het politieke systeem. De beide systemen en de oordelen erover staan geheel los van elkaar, omdat hun methoden en hun doelstellingen verschillend zijn. Zijdelings blijkt dit uit de houding van de koningen: de vrouw haten zij, maar zij beklagen de stad. Het blijkt tevens uit het woord “hierna (eigenlijk: na deze dingen)”, waarmee Openb. 18 begint. Dit kondigt in de Openbaring steeds een nieuw gedeelte aan.

De andere engel

Uit de beschrijving van de “andere engel” is duidelijk op te maken dat met deze engel een verschijningsvorm van Christus wordt bedoeld. Hier treedt Hij op als rechter, zoals Hij al eerder als hogepriester (8:3) en als koning (10:1) werd getoond. Christus als rechter verkondigt hier het eindoordeel (vs 2) en hoewel met “Gevallen, gevallen” de indruk wordt gewekt dat de val van Babylon al een feit geworden is en er zelfs verwarring met de val van de hoer Babylon mogelijk is, blijkt uit het vervolg dat wat door Christus als een voldongen feit wordt aangekondigd, nog staat te gebeuren. In 18:2 is sprake van een uitbreiding van wat in 14:8 wordt gezegd en ook daar wordt Babylon reeds als gevallen beschouwd, iets wat aangeeft dat de oordelen over het godsdienstige en over het politieke systeem moeten worden gerekend tot de “tussengezichten”. Dat we hier te maken hebben met een “tussengezicht”, is ook de reden dat Babylon hier woonplaats van duivelen en schuilplaats van alles wat met het kwaad te maken heeft, wordt genoemd, terwijl toch pas later, in vs 4, wordt gesproken van het uitgaan van “mijn volk”, waarmee kennelijk de laatste nog levende gelovigen worden bedoeld. Deze behoren niet bij duivelen of bij alles wat met het kwaad te maken heeft. Zij gaan dus eerst uit en pas daarna valt Babylon en wordt een woon- en schuilplaats van het kwaad. De oproep die hier aan “mijn volk” wordt gericht, is in de Openbaring de laatste en daarmee in de hele Bijbel. Zij die op het allerlaatste moment uit Babylon vluchten, zijn de laatsten die tot de schare die niemand tellen kan, zullen behoren.

Profetieën over Babylon

Wat hier in vs 2 over de stad Babylon wordt gezegd, is terug te vinden in de profetieën van Jesaja en Jeremia (Jes. 13, 14 en Jer. 50, 51). Die profetieën vertonen op hun beurt duidelijk verwantschap met de profetie die Ezechiël uitspreekt over Tyrus (Ezech. 26, 27 en 28). Het is opmerkelijk dat zowel in de profetie van Jesaja als in de profetie van Ezechiël gesproken wordt van de gevallen morgenster, die gevallen is daar hij als God wilde zijn. De zonde van de afgoderij is van gelijke aard als het gelijk willen zijn aan God of meer dan Hem willen zijn (Jes. 14:12-15;Ezech. 28:12-17). Babylon heeft de politieke en economische machten van de aarde verleid tot afgoderij, daarom zal het ten aanschouwen van deze aardse machten verwoest worden en zal het als woonplaats van de Boze en schuilplaats van het kwaad gelijkgesteld worden met de hel, de poel van vuur (vs 3). Na de oproep om uit de stad te gaan (vs 4) en na de reden waarom er plagen zullen worden gezonden (vs 5), volgt namens de Heer de opdracht de kwade werken van Babylon dubbel aan haar te vergelden (vs 6, 7a). In vs 7b, 8 overdenkt de engel die het gericht moet uitvoeren wat de redenen zijn voor deze zware straf. Dit blijken dan de verheerlijking van zichzelf te zijn en het trachten zich een naam op aarde te maken en daarin anderen mee te sleuren (vs 7b). De overwegingen van Babylon die hier worden genoemd, doen weer denken aan die van de morgenster in de genoemde hoofdstukken van Jesaja en Ezechiël. Wat in de werkelijke volgorde bij de zevende schaal in Openb. 16:19 al over Babylon is gezegd, wordt hier uitgebreider beschreven. De ondergang van de stad Babylon zal zich plotseling voltrekken, als in één dag (vs 8), als in één uur (vs 10, 16, 19). De profeet Jesaja heeft deze ondergang reeds voorzegd (Jes. 47). Het oordeel over de hoer door middel van de tien koningen verloopt stapsgewijs door haar haten, haar eenzaam en naakt maken, haar vlees eten, haar verbranden met vuur. Maar het oordeel van God wordt in één keer voltrokken, net als de zeven schalen die heel snel na elkaar uitgegoten worden.

Gevolgen van het oordeel

Met de vernietiging van Babylon wordt het hart uit de wereldpolitiek en de wereldeconomie weggerukt en daarom staan de koningen, kooplieden en zeelui als vertegenwoordigers van staatkunde, handel en transport vanuit de verte te kijken en te klagen over het lot van Babylon en de rijkdom die daar verloren gaat. Vanuit de verte, want zij hebben wel geprofiteerd en de zoete vruchten van het systeem genoten, maar ze zijn bang dat ze door te dichtbij komen de bittere vruchten moeten plukken van het deel krijgen aan het lot van Babylon en ze willen niet te zeer betrokken raken. Vooral uit het klagen van de kooplieden dat er nu niemand meer is die van hen koopt, blijkt de afhankelijkheid van het economische systeem ten tijde van het regime van het beest (vs 9-19). De opsomming van vs 12 en 13 laat duidelijk zien dat ten tijde van dit bewind werkelijk alles te koop is, van edele metalen tot slaven. Maar door het eindoordeel over Babylon doet God recht aan de heiligen, de apostelen en de nieuwtestamentische profeten die als martelaren zijn omgekomen zowel onder het regime van het beest als onder dat van de valse profeet. Zij worden opgeroepen om vrolijk te zijn en om zich te verheugen over de val van Babylon. De laatste verzen geven dan een beeld van het definitieve einde. Een sterke engel werpt een molensteen in de zee en zegt dat Babylon ook zo met geweld zal worden neergeworpen en nooit meer gevonden zal worden. Het beeld van de molensteen verwijst naar Jer. 51:61-64 waar wordt vermeld dat Babel met een steen verzwaard in de Eufraat zal zinken net als het boek Jeremia nadat het door Seraja is uitgelezen. Dat Babylon nooit meer gevonden zal worden werd in vs 14 al gezegd en dit wordt in het slotgedeelte nog zesmaal met variaties herhaald. Nooit zullen de geluiden van kunst, nijverheid en vreugde meer in Babylon gehoord worden, er zal niets dan duisternis overblijven (vs 21-24). Na het voltrekken van de in Openb. 17 en 18 genoemde oordelen staat niets meer de komst van de bruidegom in de weg en de bruiloft van het Lam kan beginnen.

Loof de Heer

De oproep zich te verheugen over de val van Babylon (18:20) leidt tot vreugdekreten in de hemel. Dit gedeelte begint met “hierna” en net als op andere plaatsen het geval is, leidt het gebruik van dit woord een nieuwe episode in. Hoewel er aansluiting is met het voorgaande, zijn de ellende en de somberheid van de vernietiging van Babylon voorbijgegaan en zijn er nieuwe mogelijkheden, is er weer plaats voor vreugde en lofprijzing. Een grote schare prijst God die zijn macht heeft getoond door over de afgoderij van Babylon zijn rechtvaardig oordeel uit te spreken en door het voltrekken van dit oordeel hun gedode broeders te wreken. De vierentwintig oudsten en de vier levende wezens sluiten zich bij de lofprijzing aan met “Amen, halleluja”. Halleluja [= hallel (lof) + oe (geb. wijs) + jah (de verkorte vorm van jahwe)] betekent: Loof de Heer en het is hier de eerste keer dat het in het Nieuwe Testament voorkomt. Trouwens in het Oude Testament komt het alleen in de Psalmen voor en we kunnen daarom met recht zeggen dat het hier een niet vaak gebruikte lofprijzing betreft. De schare, de oudsten en de vier levende wezens loven hier de Heer met de grootst mogelijke eerbied. In de lofprijzing komt ook het antwoord naar voren op de bede van de zielen onder het altaar (6:10), hun bloed is gewroken, het is van haar hand geëist. In vs 5 worden allen nogmaals opgeroepen de Heer te loven en zij beantwoorden die oproep met de lofprijzing van de verzen 6-8.

Het werk van de rechtbank is gereed

Na de vernietiging van de hoer en van de stad Babylon als symbolen van het godsdienstig en het politiek systeem van de valse profeet en het beest, is er alle reden voor vreugde en lofprijzing, temeer daar nu het einde nadert en de tijd is aangebroken voor de bruiloft van het Lam. Het is duidelijk dat zolang de oordelen over het politieke en over het godsdienstige Babylon niet waren voltrokken, deze bruiloft niet kon plaatsvinden. Pas daarna komen aangenamer zaken aan de orde. Eerst wordt het gejubel over dit oordeel gehoord (19:1-5), dan komt de vermelding van de aanvaarding van het koningschap en daarna volgt de aankondiging van de bruiloft, maar ook niet meer dan dat. De bruiloft van het Lam wordt niet uitvoerig beschreven, het doel van de Openbaring is nu eenmaal niet het beschrijven van dit soort gebeurtenissen, maar het zich bezighouden met de rechtvaardige wegen van God, met de oprichting van het Koninkrijk en met het einde van alle dingen, als God alles in allen zal zijn. De oordelen die nu ten einde zijn, hadden een verschillend karakter.

Eerst waren er die van de zegels, dit waren de meer verborgen oordelen die ook toegeschreven hadden kunnen worden aan menselijk wanbeleid. De oordelen die volgden met de bazuinen waren oordelen die de mensen tot bekering opriepen en de derde groep waren de oordelen van de schalen en die hadden te maken met de uitoefening van Gods wraak. Uit Openb. 4 weten we dat de oordelen te maken hadden met de belangrijkste zitting van een hemelse rechtbank. Deze heeft het vonnis geveld en toezicht op de uitvoering ervan gehouden, dus op het voltrekken van de oordelen. Nu de oordelen zijn voltrokken is de zitting van de rechtbank voorbij, de vierentwintig oudsten kunnen hun rechterlijke functie neerleggen, want zij zijn als leden van de rechtbank van hun taak ontheven. Vanaf het moment van het einde van de oordelen worden de vierentwintig oudsten dan ook niet meer genoemd. Eerder is gezegd dat zij symbolisch de opgestane en verheerlijkte gelovigen van het Oude Testament en die van de Gemeente voorstellen en deze twee groepen komen in het volgende deel gesplitst naar voren op het feest der feesten.

De bruiloft van het Lam

Een bruiloft wordt gehouden ter ere van de echtvereniging van een man en een vrouw, de bruidegom en de bruid, hier ook het hemelse en het aardse. Over de bruiloft van het Lam wordt verder niets verteld, alleen is er een korte beschrijving van het toilet van de bruid en er is sprake van een bruiloftsmaal en van genodigden daartoe. Het huwelijksceremoniëel bestond in het oude Israël uit drie gedeelten:

  1. Het opmaken van het huwelijkscontract. Man en vrouw gelden dan al als echtgenoten, maar zij wonen nog niet samen onder één dak (zie Matth. 1:20). Dit is sinds de Pinksterdag de positie van de Gemeente, zij is met Christus “verloofd” (2 Kor. 11:2), maar geldt nu reeds als zijn vrouw (Ef. 5:23-32);
  2. Na enkele jaren vindt dan de eigenlijke bruiloft plaats. De bruidegom haalt, vergezeld van zijn vrienden de bruidsjonkers, de bruid op van haar huis en brengt haar naar zijn eigen woning. Dat is wat er gebeurt als Christus zijn Gemeente van de aarde wegneemt (1 Tess. 4:13-18) en binnenvoert in het Vaderhuis (Joh. 14:1-3);
  3. In de woning van het jonge paar vindt het bruiloftsmaal plaats, waarvoor in de regel vele gasten worden uitgenodigd (Matth. 22:1-14;Luk. 14:8 en Joh. 2:1-11). In een oosterse bruiloft speelt het bruiloftsmaal een centrale rol, het onderstreept het publieke en het sociale karakter van een bruiloft (Gen. 29:22 en Richt. 14:10, 17).

In vs 9 krijgt Johannes uitdrukkelijk de opdracht te schrijven dat zij die op het bruiloftsmaal van het Lam zijn genodigd, zalig zijn. Het moeten dus gelovige genodigden zijn, want alleen gelovigen worden in de Bijbel zaliggesproken. De Gemeente kan hier niet worden bedoeld, zij is de bruid en die wordt niet op de eigen bruiloft genodigd, maar nodigt zelf. Het kunnen ook niet de gelovigen zijn die de marteldood zijn gestorven tijdens de Grote Verdrukking, want die zijn nog steeds zielen, zij hebben nog geen verheerlijkt lichaam ontvangen. Het zijn ook geen op de aarde levende gelovigen, want het bruiloftsmaal is in de hemel en daar kunnen zij niet aanwezig zijn. Het moeten gelovigen zijn die zich in de hemel bevinden, die niet tot de Gemeente behoren, maar die wel verheerlijkt zijn. Dat kunnen dus alleen de opgestane en verheerlijkte gelovigen uit het Oude Testament zijn, die samen met de Gemeente de oudsten voor de troon vormden. Een andere aanwijzing is in dit verband te vinden in de woorden van Johannes de Doper (Joh. 3:29) die zichzelf “de vriend van de bruidegom” noemt. De bruidegom (Jezus) heeft de bruid (Gemeente) en de vriend van de bruidegom (Johannes) verheugt zich hierover. Jezus zegt in Matth. 11:11 dat Johannes de Doper de grootste is “onder hen die uit vrouwen geboren zijn”. Dat betekent dat hij in de oude bedeling de grootste van allemaal is, maar dat wat de nieuwe bedeling betreft hij minder is dan de minste in het koninkrijk van God. Johannes heeft geen deel aan de nieuwe bedeling en is daarom als oudtestamentische gelovige geplaatst beneden de gelovigen van de Gemeente, de kleinste uit de nieuwe is groter dan de grootste uit de oude bedeling. Maar op de bruiloft van het Lam is Johannes de Doper een van de eregasten.

Niet Israël maar de Gemeente is de bruid

De opvatting dat Christus en zijn Gemeente de bruidegom zijn en Israël de bruid, kan niet juist zijn. Israël, of beter nog Jeruzalem, zal volgens de oudtestamentische profeten de aardse vrouw van de Messias zijn. Zij was in het Oude Testament met de Heer verbonden en zij zal dat aan het einde der tijden ook weer zijn en dan als bruid (Jes. 54:4-8;62:1-5; Hos. 2:19). Maar dit zal een huwelijk zijn dat op aarde gesloten zal worden, terwijl de gemeente de vrouw van het Lam zal worden door een huwelijk dat in de hemel zal worden gesloten (Ef. 5:23-32 en 2 Kor. 11:2). Vanaf Openb. 4 bevindt de gemeente zich in de hemel (24 oudsten), pas in 19:14 gaat zij naar de aarde om samen met Christus oorlog te gaan voeren tegen het beest en tegen de koningen en hun legerscharen. De Gemeente is de bruid van Christus en de Gemeente is ook het Lichaam van Christus en is dus Christus. Dit zijn verschillende kanten van de Gemeente. Als Israël de bruid wordt van de Messias, dan wordt Israël ook de bruid van de Gemeente. Dan zullen zo de Gemeente en Israël tot één vlees zijn zoals God het heeft gewild in Gen. 2:24.

Het bruidskleed

De bruid heeft zich gereedgemaakt door het aantrekken van het haar gegeven bruiloftskleed dat is gemaakt van de rechtvaardige daden der heiligen. God zal openbaren welke daden van de heiligen rechtvaardig en welke onrechtvaardig geweest zijn. Bij dit alles mag niet uit het oog verloren worden dat er staat “Haar is gegeven” (vs 8). Het bruidskleed dat bestaat uit de rechtvaardige daden van de heiligen, is te danken aan de genade die God deze heiligen heeft bewezen. Er is geen heilige die kan beweren dat hij uit eigen kracht een rechtvaardige daad gedaan heeft waarvoor God hem dan dank verschuldigd zou zijn. Elke rechtvaardige daad is slechts mogelijk door de hulp van Christus, daarom is het haar “gegeven”.

Het oordeel voor de rechterstoel

Voordat er nu sprake kan zijn van de bruiloft van het Lam, moet het openbaar worden voor de rechterstoel van Christus, waarvan Rom. 14:10 en 2 Kor. 5:10 spreken, hebben plaatsgevonden. Dit voor de rechterstoel van Christus verschijnen heeft niets te maken met het eeuwig oordeel, het dient om ons in overeenstemming te brengen met Gods beoordeling, zodat wij onszelf leren beoordelen in overeenstemming met zijn gedachten. Wij zullen dan van aangezicht tot aangezicht zien en zullen onszelf ten volle kennen, zoals wij ook zelf gekend zijn (1 Kor. 13:12). Dan pas zullen we beseffen hoeveel zonden ons zijn vergeven en dan pas zullen wij begrijpen hoe groot Gods genade over ons is geweest en wij zullen Hem des te meer liefhebben. In 1 Kor. 3:15 wordt gesproken over iemand van wie het werk in de beoordeling geen stand houdt, al zijn daden zullen in het vuur van de beoordeling verbranden. Hij houdt niets over wat waarde genoeg heeft om deel te kunnen uitmaken van het bruidskleed dat gemaakt is van de rechtvaardige daden der heiligen. Hij zal zelf echter wel degelijk behouden worden, maar “als door vuur heen”.

De aanvaarding van het Koningschap

Voordat in 19:7 over de bruiloft wordt gesproken, wordt voor de vierde keer gezegd dat God het koningschap over de wereld aanvaard heeft. In 11:15 staat dat het koningschap gekomen isaan onze Heer en aan zijn Gezalfde en in 11:17 dat Hij die is en die was het koningschap heeft aanvaard.

Daarna in 12:10 dat het heil, de kracht en het koningschap van onze God en de macht van zijn Gezalfde is verschenen. Tenslotte staat hier in 19:6 dat de Heer, onze God, de Almachtige het koningschap heeft aanvaard. Dit alles lijkt verwarrender dan het is, het wil zeggen dat God in zijn Christus, zijn Gezalfde, het koningschap heeft aanvaard. Het is zijn koningschap over zijn koninkrijk, de schepping en zijn Christus zal namens Hem dit koningschap aanvaarden en uitoefenen. Maar later zal de Zoon Christus deze macht overdragen aan God de Vader, die dan zijn zal: alles in allen (1 Kor. 15:28). Het is gebleken dat het verbond tussen het beest en de valse profeet op een mislukking is uitgelopen en het tussengezicht eindigt daarom met de gelukte verbintenis tussen het Lam Christus als de bruidegom en de Gemeente als de bruid. Na het sluiten van deze verbintenis wordt in 19:11-16 weer de werkelijkheid getoond van het Lam, Christus, dat met zijn Gemeente als leger ten strijde trekt tegen Satan en zijn helpers. De aankondiging van de koningschapsaanvaarding en van de bruiloft van het Lam gebeurt met het geluid als van een stem van een grote schare. Dit is dezelfde stem als de luide stem van een grote schare in de hemel die over het oordeel over Babylon tweemaal de lof zingt met een Halleluja. Het is ook de stem van de grote schare die niemand tellen kan en er wordt hiermee dus gezegd dat alle gelovigen in de hemel en op de aarde, met uitzondering van de gelovigen van de gemeente, hier hun vreugde uiten door hun stem te laten horen. De aankondiging gebeurt ook met het geluid als van een stem van vele wateren en met het geluid als van een stem van zware donderslagen. Dit zijn beide stemmen die in het voorgaande deel van de Openbaring te maken hadden met de Christus in andere verschijningsvormen dan die als het Lam. Zo is de stem van vele wateren de stem van de verheerlijkte Christus (1:15) en doet de stem als van zware donderslagen denken aan de bliksemstralen, stemmen en donderslagen die uitgaan van de troon waarop Christus gezeten is als de Messias van de wederkomst (4:5) en verder aan de donderslagen die Hij als hogepriester op de aarde werpt (8:5) en aan de zeven donderslagen die spreken als Christus als koning spreekt over de voleindiging van het geheimenis van God (10:3-7).

Het getuigenis van Jezus

De absolute zekerheid van het gesprokene geeft Johannes weer in vs 9b: “En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God”. Dat de bruidegom, het Lam Gods, zich de Gemeente als bruid zal nemen, maakt zo’n sterke indruk op Johannes dat hij weliswaar verkeerd, maar toch wel zeer begrijpelijk reageert: hij valt neer voor de voeten van de engel om hem te aanbidden. Maar met “Doe dit niet” wordt Johannes door de engel terechtgewezen, hij is een dienstknecht net als Johannes zelf. Hij stelt zichzelf zelfs op een lager niveau door te zeggen dat hij een slaaf is van Johannes en diens broeders. God alleen mag aanbeden worden, Johannes en zijn broeders en de engelen zijn slechts dienstknechten die mogen aanbidden, al geeft de engel toe dat de engelen van een lagere rangorde zijn, want Johannes en zijn broeders hebben het getuigenis van Jezus. In Openb. 1:2 werd deze uitdrukking al gebruikt en in 1:9 zegt Johannes dat hij om “het getuigenis van Jezus” op het eiland Patmos is. Het gaat hier niet alleen om gelovigen die tot de Gemeente behoren, maar ook om de gelovigen die na de Opname nog op aarde zijn. Ook zij hebben volgens Openb. 12:17 het getuigenis van Jezus, maar moeten nog overwinnen om tot de schare die niemand tellen kan te gaan behoren. Het slot van vs 10 zegt dan wat het getuigenis van Jezus is, het is de geest der profetie. Het getuigenis van Jezus is het getuigenis dat Hij ons zelf gegeven heeft door zijn dienstknechten. De geest die door de profeten sprak, was de Geest van Jezus (1 Petr. 1:11). Niet alleen zijn dienstknechten waren getuigen, ook Jezus zelf is op aarde getuige geweest en in Openb. 3:14 noemt Hij zich ook de getrouwe en waarachtige getuige. Dus doordat Hij zijn getuigenis aan een mens openbaart, wordt deze mens vervuld met de geest der profetie en hoewel Christus in de hemel is, legt Hijzelf nog steeds dit getuigenis af door middel van zijn dienstknechten. Totdat Hij wederkomt, niet meer als getrouwe en waarachtige getuige, maar als “Hij die wordt genoemd Getrouw en Waarachtig” (19:11). “Het getuigenis van Jezus is de geest der profetie” heeft een dubbele verklaring. Het is niet alleen het getuigenis door Jezus en de zijnen, maar ook het getuigenis over Hem. Dan is de geest, de teneur, van de profetie een getuigenis omtrent Jezus, of anders: de Heilige Geest getuigt in het Woord profetisch van Jezus. De twee mogelijke uitleggingen komen in een boek als de Openbaring heel goed samen. We moeten de Openbaring van Jezus Christus, dat is het getuigenis van Jezus Christus, lezen in het licht van de profetieën, want de hele geest van de profetie is het getuigenis omtrent Jezus. Als dit niet de houding ten opzichte van de Openbaring is, dan wordt het boek een van de visies op het vergaan van de wereld met min of meer interessante toekomstige gebeurtenissen.

De beslissende strijd

Met “ik zag de hemel geopend” is het relaas van Johannes teruggekeerd tot de chronologische volgorde en is het gekomen bij de “voleinding”. Het tussengezicht dat na de zevende schaal begon met het oordeel over Babylon, is voorbij. Wat nu volgt is de ontknoping van het grote drama dat bij 6:2 begonnen is met de opening van het eerste zegel. Het Beest dat als ruiter op het witte paard uittrok om de aarde te overwinnen en zo de Christus te imiteren, zal nu eindelijk worden verslagen. Samen met de valse profeet gaat hij ten onder in het grote treffen dat plaats zal vinden in het dal van Harmagedon. In het verslag van de strijd zijn drie delen te onderscheiden:

  1. de rechter over de aarde wordt met de heerscharen die Hem volgen voorgesteld in 19:11-16;
  2. de oproep aan de vogelen des hemels om aan de grote maaltijd Gods deel te nemen wordt gedaan in 19:17 en 18;
  3. de uitoefening van het oordeel zelf wordt in 19:19-21 geschetst.

In het eerste deel (19:11-16) wordt de overwinnaar Christus, de rechter over de gehele aarde, voorgesteld onder vier verschillende titels:

  1. Getrouw en Waarachtig – deze betiteling kwam al voor in 3:14 als “de getrouwe en waarachtige getuige”. Met deze naam wordt aangegeven dat Christus de zijnen nooit zal verlaten, Hij komt al zijn beloften na. Ook oordeelt en strijdt Hij met rechtvaardigheid. Hij is geen onbetrouwbare en wrede veroveraar zoals het Beest.
  2. Een geschreven naam – niemand weet deze naam dan de Christus zelf. Dit doet denken aan de witte steen met daarop een nieuwe naam die niemand weet, behalve de ontvanger (2:17).
  3. Het Woord van God – Christus is het Woord dat er al is vanaf het begin, het Levende Woord dat vleesgeworden is. Zo zal Johannes het later uitdrukken als hij dit aspect van de Christus in zijn evangelie tot het centrale punt maakt (Joh. 1:1 en 14). Na alles wat hij heeft gezien van de grootheid van het Lam Gods en van zijn overwinning op de satan is het logisch dat hij in zijn evangelie sterk de nadruk legt op het goddelijk aspect van Jezus van Nazareth. Bij God was het woord, het woord was God en Jezus van Nazareth is het vleesgeworden woord. Dit Woord wordt in vs 15 voorgesteld als een scherp zwaard dat uit de mond van Christus komt, dit ook in 1:16 en 2:12.
  4. Koning der koningen en Heer der heren – De wrekende Christus die nu komt om strijd te voeren en te overwinnen is dezelfde als het Lam dat geslacht is en dat in 17:14 met deze namen is aangeduid.

Als koning der koningen, dat wil zeggen als allerhoogste koning, draagt Hij vele kronen. Het aantal wordt niet genoemd zoals in 12:3 wel gebeurt bij de zeven van de draak en in 13:1 bij de tien van het beest uit de zee, maar zijn koninklijke waardigheid kan met geen enkele andere worden vergeleken, dus zal het de getallen van die twee wel te boven gaan en dan zijn het er meer dan tien. Waarschijnlijk twaalf ? De overwinnende Christus is hier gezeten op een wit paard en Hij wordt gevolgd door een in fijn wit linnen gekleed hemels leger dat eveneens op witte paarden rijdt. Dit leger is een ander beeld voor de Gemeente, een ander facet van de Gemeente. Dit blijkt uit het feit dat gezegd wordt dat het gehuld is in smetteloos fijn linnen, wat ook door de bruid van het Lam wordt gedragen. In de grondtekst staat hier byssos en niet linon, de stof waaruit het kleed van engelen gemaakt is. Het is daarom uitgesloten dat deze hemelse legerscharen uit engelen bestaan. Dat het hier de Gemeente betreft blijkt echter vooral uit het feit dat in 17:14 wordt gezegd dat de koningen zullen worden overwonnen door het Lam en door hen die met Hem zijn, de geroepenen en uitverkorenen en gelovigen, een omschrijving van de Gemeente die bestaat uit gelovigen die door de Heer zijn geroepen en uitverkoren. Dit wordt verder bevestigd door Zach. 14:5;Judas 14;Kol. 3:4;1 Tess. 3:13 en het is ook het openbaar worden van de Zonen Gods van Rom. 8:19. De Gemeente, als hemels leger, zal samen met Christus, als de ruiter op het witte paard, de strijd aanbinden en zo zal de heerschappij van de satan, het beest uit de zee en de valse profeet moeten wijken voor het koningschap van de Christus, die zijn Koninkrijk gaat vestigen.