Titel
De titel die in de bijbel aan het boek is gegeven, is niet de titel van dit boek. Het is niet de Openbaring van Johannes, het is volgens Openb.1:1 de Openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft. De letterlijke betekenis van apokalypsis is: het wegnemen van een bedekking, een sluier. Er was dus iets verborgen en in dit boek wordt dit verborgene geopenbaard. Aan de dienstknecht zal worden bekend gemaakt wat er in de toekomst zal gebeuren, hoe het einde van de tegenwoordige wereld en eeuw zal zijn. Het gaat hier echter niet alleen om wàt verborgen was, maar ook en vooral om wíe verborgen was.God heeft Christus zijn openbaarwording medegedeeld, het hele boek moet worden gezien in verband met de komende verschijning en verheerlijking van Christus. Sinds zijn hemelvaart is Hij verborgen bij God, bij zijn wederkomst zal Hij geopenbaard worden. In Openb.10:7 staat: “in de dagen van de stem van de zevende engel, wanneer hij bazuinen zal, is ook voleindigd (volledig geëindigd) het geheimenis (de verborgenheid) van God, gelijk Hij zijn knechten, de profeten, heeft verkondigd” (zie hiervoor ook Dan.12:7). In Openb.11:15 wordt vervolgens gezegd: “en de zevende engel blies de bazuin en luide stemmen klonken in de hemel, zeggende: het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn Gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden”. Strikt genomen zijn de eerste drie verzen van het eerste hoofdstuk de titel van het boek en in die titel staat dan: “God de Vader heeft voor Jezus Christus de bedekking van bepaalde verborgenheden weggenomen, ze zijn daardoor openbaar geworden. Via Johannes mogen deze zaken, die spoedig zullen gebeuren, aan de dienstknechten worden getoond. Door middel van zijn engel zal Jezus Christus datgene wat Hem geopenbaard is, aan zijn dienstknecht Johannes te weten laten komen, want “de Here Here doet geen ding, of Hij openbaart zijn raad aan zijn knechten de profeten” (Amos 3:7). Deze Johannes is betrouwbaar, hij heeft daarvan tot driemaal toe een getuigenis afgelegd. Het boek moet worden voorgelezen en worden aangehoord, omdat het een profetie is die bewaard moet worden, want de tijd dringt”. Misschien lijkt dit voor een titel van een boek wat al te uitgebreid, maar dit werd vroeger wel meer gedaan, in de Nederlandse letterkunde zelfs tot in de zeventiende eeuw.
De Openbaring en het evangelie naar Johannes
Zoals hiervoor al is vermeld, is het Evangelie naar Johannes later geschreven dan de Openbaring. Maar omdat de feiten die in het evangelie worden beschreven van een vroeger tijdstip zijn dan wat Johannes in de Openbaring ziet, kan worden gezegd dat Jezus in de Openbaring als het ware een stapje terug gedaan heeft ten opzichte van het evangelie. In het evangelie wordt de nadruk gelegd op de goddelijkheid van Jezus. In 20:31 zegt Johannes dat het geschreven is, opdat de lezer zal geloven dat Jezus de Christus is, de zoon van God. Hij is de volkomen en persoonlijke uitdrukking van God. In de Openbaring is Jezus tot het moment van zijn verschijning en de aanvaarding van zijn koningschap wel de Christus, maar zijn menselijke kant komt in de Openbaring sterker naar voren dan zijn goddelijke. Jezus is hier de Zoon des mensen, de verworpen Messias, het Lam dat geslacht wordt. Wel geeft God Hem de Openbaring, maar pas in de loop van het boek wordt Hij in zijn rechten hersteld en evolueert Hij vanuit zijn menselijke hoedanigheid naar de Christus in goddelijke hoedanigheid. In het evangelie worden de discipelen vrienden genoemd en is Johannes de geliefde discipel van Jezus. Tegelijk met het terugtreden van Christus gaan ook Johannes en de anderen terug, ze worden weer dienstknechten. Typerend is hier dat de profetie ook niet direct door de werking van de Heilige Geest wordt ontvangen, maar dat ze door een engel te kennen gegeven wordt. Dat het evangelie later geschreven is dan de Openbaring, houdt tevens in dat Johannes bij het schrijven (dicteren) van het evangelie Christus al in een visioen gezien had als het overwinnende Woord Gods. Dit verklaart het zowel feitelijke als getuigende karakter van het Evangelie naar Johannes. Aan de ene kant de feiten, bij voorbeeld in Joh.20, dat Johannes pas tot geloof kwam na het zien van het lege
graf en dat zij, Johannes en Petrus, de Schrift nog niet kenden, dat Jezus uit de doden moest opstaan, hoewel Hij had gezegd dat Hij zijn leven zou afleggen om het weer te nemen (Joh.10:17,18). Aan de andere kant het getuigenis van Joh.1 dat Jezus zelf God is, het vleesgeworden Woord, dat er al vanaf het begin was.
Onderwerp en doel van de boodschap
In de inleiding staat vermeld dat het onderwerp van dit bijbelboek de openbaring is van de wederkomst van Christus: “Zie Hij komt met de wolken”. De openbaring wordt Johannes gegeven via een visioen. Wat de feitelijke openbaring inhoudt, begint pas in Openbaring 4. De bron van dit boek is God, het is een geschenk van Hem. Het is bestemd voor de dienstknechten van Christus met het doel dat zij zich voorbereiden op “deze dingen”, omdat ze weldra zullen gebeuren. Wat het boek te zeggen heeft, wordt namens Christus overgebracht door een engel, als een hemelse boodschapper, via een menselijke boodschapper, Johannes. De boodschap is de openbaring van wat weldra gebeuren zal. Deze profetie moet worden voorgelezen en worden bewaard en daarom moet Johannes dat wat hij ziet, opschrijven en het geschrevene moet dan gezonden worden aan de zeven gemeenten in Asia. De menselijke boodschapper Johannes geeft van zichzelf een drievoudig getuigenis, hij heeft getuigd: van het woord van God en van het getuigenis van Jezus Christus in de verkondiging die later zal uitmonden in het schrijven van zijn evangelie (Joh.1:1;20:31) van alles wat hij gezien, gehoord en verkondigd heeft in de zichtbare wereld in zijn eerste brief (1 Joh.1:1,2) wat hij gezien heeft en zal gaan verkondigen van de onzichtbare wereld. Dat is wat nu volgt. Dat het boek zeer belangrijk is, blijkt duidelijk uit de aansporingen die worden gegeven: lees voor; hoor; geloof de profetie; bewaar; het is geschreven; het is dringend, dus waak. Voorlezen, horen, geloven en bewaren geven al aan dat het hier geen gesloten boek betreft dat niet kan worden begrepen. Het is een boek dat zeker niet geschreven is om de nieuwsgierigheid van de lezer te bevredigen, maar om hem te waarschuwen voor de dingen die komen. Voorlezen is van groot belang, de Openbaring heeft zeven zaligsprekingen, hiervan zijn de eerste (Openb.1:3) en de voorlaatste (Openb.22:7) voor hen die het boek voorlezen.
Zeven gemeenten als adres
Na de uitvoerige titel volgt de adressering. De Openbaring is gericht aan de zeven gemeenten in Asia. Het getal zeven is het getal van de totaliteit, het is het getal vier van de volheid van de schepping, samen met het getal drie van de Schepper. Het is het symbool voor de heilige volheid van “de hemelen en de aarde” voor het aangezicht van God. Dit cijfer zal in de Openbaring vaak terugkeren: in de inleiding is sprake van zeven geesten (1:4), zeven gouden kandelaren (1:12) en zeven sterren (1:16). De mogelijkheid bestaat, dat het gebruik van het getal van de volheid bij de sterren en de gouden kandelaren een aanduiding is dat hier de Gemeente van Christus in haar totaliteit wordt bedoeld. Later wordt aan elk van de gemeenten een aparte brief gegeven, maar als in die brieven lof wordt toegezwaaid of er worden waarschuwingen gegeven, dan geldt dit waarschijnlijk niet alleen voor de gemeente die wordt geprezen of gewaarschuwd, maar eerder voor de gehele gemeente, in dit verband de kerk in al haar geledingen. Dit kan ook worden gelezen uit wat in de beginregels van de verschillende brieven vóór “Ik weet…” staat. Als die gedeelten worden samengenomen, dan ontstaat het beeld van de Christus zoals dat in Openb.1:5-20 geschetst wordt. Ook hierdoor wordt nadruk op de eenheid gelegd.
Zegen en lofprijzing
Net als in de meeste andere brieven van het Nieuwe Testament, volgt na het adres de zegengroet: genade en vrede. Johannes vervolgt dan echter zijn groet met een lofprijzing. Dat dit gedeelte als een doxologie bedoeld is, blijkt uit het “amen” van vs 6. In zijn lofprijzing zegt Johannes dat de genade en de vrede voortkomen uit de Drieëenheid:
- van Hem die is en die was en die komt, wil hier zeggen: God de Vader, die van eeuwigheid was, is en blijven zal;
- van de zeven geesten die voor de troon van de Vader zijn. De zeven geesten wil zeggen: de Heilige Geest in zijn volheid, in zijn totaliteit (Jes.11:2). Zij worden later vermeld als de zeven vurige fakkels (Openb.4:5);
- van Jezus Christus, die de getrouwe getuige was door leven en sterven op aarde (Openb.3:14), die de eerstgeborene is uit de doden (niet: der doden) in zijn verheerlijking in de hemel (Kol.1:18) en die bij zijn wederkomst op aarde de overste van de koningen der aarde zal zijn (Deut.10:17; Openb.17:14).
Uit de volgorde in de opsomming God de Vader, Heilige Geest en daarna Jezus Christus, dus Jezus als laatste, blijkt opnieuw, dat Johannes in zijn aanbidding van de Drieëenheid, Jezus Christus allereerst ziet in zijn menselijke hoedanigheid. In het vervolg van de Openbaring wordt onthuld dat Jezus Christus naar zijn goddelijke natuur aan God de Vader gelijk is. Dat blijkt uit de volgende punten: God de Vader wordt hier aangeduid als: Hij die is en die was en die komt. In Openb.1:8 staat eveneens van de Here God, de Almachtige, dat Hij is, was en komt, terwijl daar verder staat dat God de Vader de alfa en de omega is en dat is hetzelfde als het begin en het einde en als de eerste en de laatste (Openb.21:6 en 22:13). Jezus Christus zegt van zichzelf in Openb.1:17 en 2:8 dat Hij de eerste en de laatste is en Hij is daar dus gelijk aan God de Vader. In Openb.1:12-19 spreekt Johannes zeer duidelijk van Jezus Christus in zijn goddelijke hoedanigheid. Uit het gegeven dat de zeven geesten, dus de Heilige Geest voor Gods troon zijn en dat in Openb.3:1 door Jezus gezegd wordt dat Hij de zeven geesten en de zeven sterren heeft, blijkt dat Jezus Christus in zijn goddelijke hoedanigheid aan God de Vader gelijk is. De zeven geesten zijn als de Geest Gods verbonden met de hemel, met de goddelijke natuur van Christus, terwijl de zeven sterren, volgens Openb.1:20 zijn dat de engelen van de zeven gemeenten, met de aarde, met de menselijke natuur van Christus, verbonden zijn. Jezus Christus is “Hij die is en die was en die komt”, zoals God de Vader was en is, zo is en was Jezus Christus, Hij is de getrouwe getuige en de eerstgeborene uit de doden en zoals God de Vader volgens Openb.21:3 komt, zo komt Jezus Christus als de overste van de koningen der aarde. De Openbaring openbaart de verborgenheid hoe Hij daadwerkelijk de koning der aarde zal worden. In dit verband is het een eerste vereiste goed doordrongen te zijn van het feit dat Jahwe van het Oude Testament de Christus van het Nieuwe Testament is, het Oude en het Nieuwe Testament verwijzen naar dezelfde goddelijke persoon. Hij die is en die was en die komt, is in Ex.3:14 de andere naam van Jahwe. Vrij vertaald uit het Hebreeuws betekent Jahwe: is, was en zal zijn. Dit is voor de hand liggend, want het woord “jahwe” is in de eerste plaats de naam van God en bij God is er geen onderscheid tussen heden, verleden en toekomst. In eerste instantie aanbidt Johannes de Heilige Drieëenheid, maar zijn lofprijzing richt zich vervolgens geheel op Jezus Christus, waarbij diens menselijke en goddelijke hoedanigheid ineenvloeien. Het was Christus die ons zo liefhad, dat Hij voor ons gestorven is en ons zo verlost heeft door zijn bloed. Het is Christus die ons nu liefheeft, voor ons bij de Vader pleit en ons vrijpleit van onze schuld. Het is Christus die ons daardoor nu reeds tot een koninkrijk met Hem als koning en tot priesters maakt voor God de Vader en als Hij komt dan zal dit openbaar worden voor de aarde. Want: Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen van het land (niet der aarde, het is stammen van het land en volken der aarde) zullen over Hem weeklagen. Ja, amen (1:7).
Jezus zal terugkomen
Toen de Openbaring werd geschreven waren zowel Jeruzalem als de tempel verwoest en de joden uit het land verdreven, vanaf ongeveer 70 leefden zij in de diaspora. “Alle stammen van het land” vooronderstelt al het voltrokken herstel van Israël. “Zie, Hij komt met de wolken”. Uit het “Ja, amen” na het “amen” van vs 6 blijkt de grote zekerheid die Johannes heeft wat betreft de door God geopenbaarde wederkomst van Christus, een zekerheid die hij bevestigd ziet door de woorden: “Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God die is en die was en die komt, de Almachtige” (1:8). De wederkomst van Christus is het belangrijke feit dat de hele Openbaring door domineert. Jezus is niet naar de hemel gegaan om daar te blijven, maar om vandaar terug te keren, nadat Hij voor de zijnen plaats bereid heeft en de dag van zijn openbaring, van zijn onthulling is nabij. Zijn komst en regeren over de aarde zijn:
- voorspeld door de profeten (Jes.40:10; 52:7 en 13-15; Dan.7:13,14);
- beloofd door Hemzelf (Matt.24:30; 26:64; Joh.14:3);
- bevestigd door de engelen (Hand.1:11);
- bekendgemaakt door de apostelen (Hand.3:19-21; Filip.3:20).
Dit moet voldoende zijn om daaraan toe te voegen: en geloofd door hen die van Christus zijn bij zijn komst (1 Kor.15:23).
Afzender
Na adres en groet volgt dan de afzender. Hier blijkt duidelijk dat Johannes er op geen enkele wijze prat op gaat dat hij een apostel is en de profetische boodschap uit de Openbaring aan de anderen mag doorgeven. Hij is de gelijke van hen aan wie hij schrijft, hij is een broeder en deelgenoot in de verdrukking van nu en in het koninkrijk dat straks komt. Net als zijn medebroeders verwacht hij geduldig en volhardend de komst van Christus. Hoe dat alles zal verlopen, heeft hij gezien en gehoord en hij zal dit gaan vertellen in het boek dat hierna volgt, want het is voor allen bestemd om te weten en te bewaren. Dit is de opdracht die hem meerdere malen gegeven werd (Openb.1:11; 1:19 en 22:8-16).
Johannes op Patmos
Vervolgens vertelt Johannes zijn medebroeders dat al deze dingen hem zijn getoond, toen hij om de prediking van het woord Gods en het getuigenis van Jezus Christus was verbannen naar het eiland Patmos, een rotsachtig eiland voor de westkust van Klein-Azië, niet ver van Efeze. Lichamelijk bevond Johannes zich op het eiland Patmos, maar in de geest bevond hij zich in de Dag des Heren, de periode dat Gods koninkrijk op aarde zal worden gevestigd door de Messias. In de grondtekst staat in vs 9 en 10 hetzelfde werkwoord (egenomen een vorm van ginomai) met de betekenis “ik was” of “ik bevond mij”, hier dus respectievelijk op Patmos en in de Dag des Heren. Johannes kwam/bevond zich in/door de Geest in de Dag des Heren. Deze tekst vertalen als: “Ik kwam in vervoering des geestes op de dag des Heren” en dit vervolgens te verklaren als: “Ik raakte op een zondag in geestvervoering”, is de zaak geweld aandoen. Het lijkt tekstverklaren met de bedoeling de werkelijke betekenis te verdoezelen en die te vervangen door een betekenis die in overeenstemming is met de leer van de kerk. Het Nederlands klopt in dit geval ook niet: “in vervoering komen” in plaats van “in vervoering raken”. Met “raken” is de betekenis van het Griekse woord natuurlijk volledig verdwenen, vermoedelijk zal daarom voor “komen” zijn gekozen. Verder staan “in vervoering des geestes” en “op de dag des Heren” niet in de juiste volgorde. Bijna iedere gebruiker van de Nederlandse taal voelt toch wel het verschil tussen “Ik was in Amsterdam in gedachten” en “Ik was in gedachten in Amsterdam” en kan dit verschil ook wel uitleggen. In het Oude Testament wordt “Dag des Heren” veelvuldig gebruikt in de betekenis van “oordeelsdag”. Voor de zondag gebruikt Johannes in zijn evangelie de term “eerste dag der week” (Joh.20:1). Johannes gaat dan verder met te vertellen dat het eerste wat hij in de geest ervaart, een roepingsvisioen is met de opdracht tot schrijven. Deze opdracht is hij nu bezig uit te voeren. Het is de verheerlijkte Christus die hem de opdracht geeft.
Schrijfopdracht
Als Johannes zich in geestvervoering in de Dag des Heren bevindt, hoort hij allereerst een stem zo luid en duidelijk als de klank van een bazuin. Deze geeft hem de opdracht alles op te schrijven wat hij ziet van de Dag des Heren en dit te zenden aan de zeven gemeenten in Asia. Dit moet gebeuren in de vorm van een boek, het boek Openbaring. De schrijfopdracht komt van de Heer, net als later in 21:5. Wat hij zal gaan zien zal hem na de opdracht van Christus worden getoond door de engel die in 1:1 genoemd is, maar dat tonen begint pas in het vierde hoofdstuk. Ook in het vervolg wordt gesproken van “Schrijf” (14:13 en 19:9). Het is dan de engel die dit zegt, maar meer als een aansporing de opdracht van de Heer niet te vergeten. Dat, wat Johannes allemaal te zien krijgt, is zoveel, dat hij ogen tekort komt en in zijn verbijstering ligt inderdaad een risico dat hij, die zijn ogen nauwelijks kan geloven, zou vergeten dat hij opdracht heeft het allemaal op te schrijven. In 14:13 en 19:9 wordt door de engel aan Johannes opdracht gegeven op te schrijven wat hij hoort. Dit bewijst dat Johannes de dingen niet achteraf heeft opgeschreven vanuit wat hij zich herinnerde van het visioen, maar dat hij tijdens het visioen schrijft over wat hij ziet en hoort. Omdat de stem achter hem klinkt, draait Johannes zich om teneinde de spreker te zien. Er staat “om de stem te zien”, dit heet “pars pro toto” of “deel voor geheel”, dus men noemt een deel (stem), maar bedoelt het geheel (spreker). Andere voorbeelden van dit verschijnsel zijn: “Een vloot van twintig zeilen”, “Een bemanning van veertig koppen”, “Een gemeente van tweeduizend zielen”.
Verschijning van Christus
Johannes ziet dan de verheerlijkte Christus wandelend tussen de zeven gouden kandelaren. Volgens vs 20 zijn die kandelaren de zeven gemeenten, de Heer is dus temidden van de gemeenten en de gemeenten zijn kandelaren, zij geven licht (Matth.5:14), want het Licht is in hun midden. In vs 13-16 staat vervolgens hoe de Christus zich aan Johannes toont. Hij is “als eens mensen zoon”. Dit “als” geeft aan dat Hij in vele opzichten lijkt op de Zoon des mensen, Jezus van Nazareth, die Johannes heeft gekend. De Zoon des mensen is de zoon (erfgenaam) van Adam. Christus erft de opdracht van God aan Adam om de wereld weer onder de heerschappij van God, dus uit de handen van de satan, te brengen en het boek Openbaring is het verslag over hoe dit gaat gebeuren. Zie ook Dan.7:13 en Openb.14:14 over “als eens mensen zoon”. Maar Johannes geeft ook het verschil aan tussen de verheerlijkte Christus en de Jezus van Nazareth zoals Johannes Hem heeft gekend. In vs 17 en 18 is dit verschil duidelijk te merken in de relatie tussen Christus en Johannes. De verheerlijkte Christus draagt een lang priestergewaad, Hij is hogepriester naar de ordening van Melchisedek (Hebr.5:10). Zijn borst is omgord met een gouden gordel, als teken van koninklijke en rechterlijke macht, zoals “de lendenen omgord” het teken van dienstbaarheid is. Hij toont zich hier dus als de priester-koning geheel volgens de traditionele opvatting die Israël had van de Messias als de geestelijke en wereldlijke leider van Israël. Christus is vol reinheid en wijsheid, wat hier wordt gesymboliseerd door “wit als wol, als sneeuw”. In Dan.7:9 is dit wit een kenmerk van de Oude van dagen (geen bejaarde, maar Hij die er is vanaf het begin: God de Vader). Het verschijnsel “zijn hoofd en zijn haren waren wit” voor “het haar van zijn hoofd was wit (net als dat van de Oude van dagen)”, noemt men een hendiadys, een één door twee, zoals “lofzang” ook wel voorkomt als “lof en zang”. Zijn hoofd is niet wit, want zijn gelaat is als de zon (vs 16). Dat de ogen van Christus als een vuurvlam zijn, wil zeggen dat Hij alles doorziet, dat niets voor Hem verborgen is. Zie ook Openb.19:12. Vuur is het zinnebeeld van oordeel, Christus doorziet alles en oordeelt over alles en allen (Hebr.4:13). Als van de voeten van Christus wordt gezegd dat zij als gloeiend koperbrons zijn, dan verwijst dit naar het begrip kracht en ook naar hoog, verheven zijn. Het opkijken naar de koperen slang gaf een kracht die immuun maakte voor het gif van de aardse slangen (Num.21:4-9). Koper was ook het metaal voor de voorwerpen die in de eredienst werden gebruikt in de dienst voor de hoge en verheven God. De luide stem als van een bazuin van vs 10 wordt in vs 15 vergeleken met het geluid van watermassa’s, een veelvuldig in de bijbel voorkomend beeld, zie Ezech.1:24 en 43:2, Dan.10:6, Openb.14:2 en 19:6. In de bijbel wordt macht en bescherming vaak uitgedrukt door rechterarm of door rechterhand. De zeven sterren in de rechterhand van Christus wil zeggen, dat Hij Heer is over de leiders van de zeven gemeenten (zie vs 20) en hen ook beschermt. Deze bescherming geldt via de leiders in gelijke mate voor de gemeenten zelf. Het tweesnijdende scherpe zwaard dat uit de mond van Christus komt, is zijn woord (Hebr.4:12 en Openb.19:15). Als Christus de rechterhand op Johannes legt, is dit zowel een troostend als een beschermend gebaar. Hij toont Johannes dat Hij een machtig beschermer is en dat Johannes niet bang hoeft te zijn, ook al heeft het kijken naar Christus voor Johannes hetzelfde gevolg gehad als het kijken in de felle zon. Evenals in Daniël 10, wordt in dit gedeelte een opsomming gegeven van uiterlijke tekenen die duidelijk maken dat de verheerlijkte Christus een macht heeft, die meer dan voldoende is om te zegevieren in de strijd die Johannes in zijn visioen zal worden getoond. De Christus waarvan eerst de nederigheid wordt benadrukt, zal in de loop van de Openbaring uitgroeien tot de Christus die Johannes nu ziet en die van zichzelf kan zeggen dat Hij het begin van de schepping is en het eind ervan zal zijn, de eerste en de laatste. Hij is dood geweest, Hij is uit de dood opgestaan en leeft in eeuwigheid.
Dood en dodenrijk overwonnen
Christus heeft de dood en het dodenrijk overwonnen, de sleutels van het dodenrijk, die in de handen van de satan waren, bezit Christus nu. Hij opent en sluit. Het dodenrijk is niet hetzelfde als de poel des vuurs, dit laatste is de tweede dood (Openb.20:14). Het dodenrijk bestaat uit twee delen, gescheiden door een onoverbrugbare kloof (Luc.16:19-31). Aan de ene kant is de “plaats van vertroosting” (vs 25) en aan de andere de “plaats van pijn en smart” (vs 24). Na zijn sterven, toen Hij het verlossingswerk had volbracht, daalde Jezus af in het dodenrijk (“nedergedaald ter helle” is niet juist, de hel is de poel des vuurs). In het dodenrijk bevonden zich de gestorven gelovigen van de zogenaamde oude bedeling o.a. Abraham. De satan had de macht over de dood en bezat ook de sleutels van het dodenrijk (Hebr.2:14). Alle gestorvenen waren dus de gevangenen van de satan. Na zijn dood proclameerde de Heer zijn overwinning over de dood en het dodenrijk, de sleutels van de dood en het dodenrijk zijn de satan ontnomen door Christus. Deze heeft de doden, de geesten, in de gevangenis de blijde boodschap gepredikt (1 Petr.3:18,19) en krijgsgevangenen meegevoerd naar de hoge (Ef.4:8), Hij heeft hen bevrijd (Hebr.2:15). Vanaf dat moment is er voor een gelovige geen neerdalen in het dodenrijk meer: “Zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan” (Openb.14:13). Zie ook Filipp.1:23.
Herhaling schrijfopdracht
In vs 19 wordt dan opnieuw de schrijfopdracht van vs 11 gegeven, nu echter uitgebreider: hij moet schrijven wat hij gezien heeft, dat is wat staat in vs 12-18: het visioen van de verheerlijkte Christus; hij moet schrijven wat is, dat zijn de zeven sterren en de zeven gouden kandelaren. In vs 20 wordt aan Johannes het geheimenis van de zeven sterren en van de zeven kandelaren verklaard, dit zijn de zeven gemeenten en hun engelen (leiders) aan wie Johannes het boek Openbaring moet zenden met een begeleidende brief voor ieder van die engelen en zo voor elke gemeente. Het gebruik van de term “engel der gemeente” wijst op een ontwikkeling der ambten, die in de eerste christentijd niet gevonden werd, dit maakt een late datering van het boek wenselijk. Eusebius, de geschiedschrijver en Irenaeus, de kerkvader noemen als tijdstip van ontstaan het einde van de regering van de Romeinse keizer Domitianus (81-96); hij moet schrijven wat na deze (dingen) geschieden zal, dat is wat hem verder zal worden geopenbaard, het is het gedeelte van de Openbaring dat begint bij 4:1. Het gedeelte van het boek Openbaring dat kan worden samengevat als “hetgeen is”, behandelt de situatie in het “ambtsgebied” van Johannes op het moment van zijn visioen op Patmos.