De gebeden van de heiligen voor de troon gebracht
Uit de tekst zoals die in vs 8 wordt weergegeven valt niet zuiver op te maken of zowel de vier levende wezens als de vierentwintig oudsten een lier en een schaal vol reukwerk hebben. Toenmalige afbeeldingen van Apollo met lier en schaal geven iets meer houvast, evenals de grondtekst, want daarin lijkt het alsof de oudsten lieren en schalen hebben en de levende wezens geen van beide. In wezen ligt dit ook wel voor de hand, want als vertegenwoordigers van de Gemeente kunnen alleen de oudsten de gebeden van de heiligen voor de troon brengen. Volgens Rom.8:26,27 pleit de Geest naar de wil van God voor heiligen, maar deze heiligen bevinden zich nu in de hemelse troonzaal en de Geest is daar ook. De gebeden in de gouden schalen zijn wel van heiligen, maar dat kunnen niet de heiligen van Rom.8 zijn, want dan zouden de oudsten de eigen gebeden van de Gemeente voor het Lam brengen. De enige verandering zou dan zijn dat de Geest niet langer voor ons pleit, maar dat we dit nu zelf doen. Bovendien bidt de Gemeente niet, die dankt alleen. De heiligen van wie de gebeden als reukwerk in gouden schalen zijn, moeten wel de heiligen zijn die zich na de Opname van de Gemeente op aarde bevinden. Het zijn de gelovigen zowel uit de joden als uit de heidenen, die volgens 13:7-10 door de Grote Verdrukking zullen moeten gaan, voordat zij voor de troon van het Lam zullen staan met palmtakken in hun handen en met witte gewaden bekleed (7:14). Hún gebeden worden door de oudsten (de Gemeente) vóór het Lam gebracht, het is het pleit en de voorbede van de Gemeente voor haar broeders in de verdrukking. Behalve voorbidders zijn de oudsten aanbidders, de lieren die zij bespelen wijzen daarop, want de lier is bekend als het instrument dat David bespeelde bij lofprijzing en aanbidding.
Lofprijzingen
Vanaf vs 9 volgt dan een reeks lofprijzingen waarbij het opvalt dat de kring steeds groter wordt. Eerst wordt gesproken van het nieuwe lied dat de vierentwintig oudsten zingen, dan volgt de lofprijzing van de engelen en tenslotte die van de hele schepping met daarbij als slot het “amen” van de vier levende wezens. Het lied van de oudsten is nieuw, dat wil niet zeggen dat het nieuw is in tijd, dus het voorlopig laatste in een serie liederen, het is nieuw in hoedanigheid, het is iets andersoortigs dan het tot nu toe bekende. Het andersoortige blijkt uit het feit dat het hier gaat om aanbidding, lofprijzing en de grootst mogelijke bewondering voor de persoon en het werk van Christus en niet om dankbetuiging in de eigenlijke zin. De Gemeente is niet meer bezig met wat zij heeft ontvangen of is geworden, de oudsten hebben hun kronen neergeworpen voor de voeten van de Heer en houden zich enkel nog bezig met Zíjn waardigheid en heerlijkheid. Bij het prijzen van de waardigheid van de Heer wordt duidelijk het motief aangegeven: want u bent geslacht. De grootste bewondering voor de persoon van de Heer is gegrond in het werk dat Hij heeft volbracht. Door dit werk heeft Hij “voor God gekocht”. Hiervóór is al opgemerkt dat de Gemeente niet meer bezig is met wat zij ontvangen heeft, dus spreken de oudsten hier niet van de Gemeente die voor God met het bloed van het Lam gekocht is. De Statenvertaling vat het met “ons gekocht” en “ons gemaakt” wel zo op, maar de grondtekst is hier zeer duidelijk, het is “0” en “hen”. Met “0” wordt bedoeld dat bij “Gij hebt gekocht” niet staat wie of wat gekocht is, de NBG-vertaling heeft hier (hen) genomen, de vertalingen in hedendaags Nederlands lassen het woord “mensen” in. Voor de betekenis van “hen” hoeft slechts te worden teruggegaan naar vs 8, het zijn de daar genoemde heiligen en wat door de oudsten gezegd wordt, is een profetie over het einde van de Grote Verdrukking. Vooral in verband met de hier al eerder genoemde lossing, ligt het voor de hand dat hier niet de koop of lossing van de Gemeente wordt bedoeld, want die is in zekere zin partij in de lossingsprocedure. De in deze lofzang bedoelde heiligen zijn vrijgekochten die ook als koningen zullen heersen op aarde. Er kunnen dus drie groepen van mensen die met de Here Jezus over de aarde zullen regeren, worden onderscheiden:
- de gelovigen uit het Oude Testament;
- de gelovigen die tot de Gemeente behoren;
- de gelovigen die tijdens de periode die door Openbaring wordt beschreven tot bekering komen. Zij vormen de laatste fase van de eerste opstanding (20:5).
Na het nieuwe gezang van de oudsten ziet en hoort Johannes een zeer grote schare engelen die ook het Lam loven en prijzen. Zij tonen in hun lofprijzing een zevenvoudige, dus een volkomen aanbidding. Macht, rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en lof zijn de zeven kwaliteiten die het Lam waardig is te ontvangen. Sinds hun schepping weten de engelen dat Gods Zoon deze kwaliteiten bezit, ze worden Hem ook niet toegewenst, maar toegeschreven. De oudsten zullen wel regeren, de engelen niet, want de plaats van de oudsten is hoger dan die van de engelen. Dit blijkt uit het feit dat de oudsten dichter bij de troon staan, meer verbonden zijn met de troon en met Hem die op de troon zit. Het blijkt ook uit het aanspreken. De oudsten spreken het Lam rechtstreeks aan:”Gij zijt waardig, want gij zijt geslacht”, de engelen doen dit indirect:”Het Lam dat geslacht is, is waardig”. De motieven voor hun lofprijzing en aanbidding gaan ook minder diep dan die van de oudsten. De engelen hebben persoonlijk geen deel aan de resultaten van het verlossingswerk, zij bleven in hun oorspronkelijke scheppingstoestand, zodat ze geen verzoening, geen verlossing nodig hadden. Maar Johannes hoort niet alleen de lofprijzing van de engelen, hij hoort de gehele schepping het Lam lof toebrengen. Alles wat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, hoort hij zeggen als een soort echo van wat de engelen hebben gezegd: het Lam zij de lof, de eer, de heerlijkheid en de kracht. Dit loflied is eveneens profetie, de schepping komt tot deze lofzang als alle dingen aan de Heer onderworpen zullen zijn. De vier levende wezens bevestigen met hun Amen dat dit alles Hem rechtens toekomt en de oudsten op hun beurt kunnen zich nog slechts neerwerpen en aanbidden.
De bouw van het boek Openbaring
Na het tafereel in de hemel van het vierde en vijfde hoofdstuk, waar in hoofdstuk 4 de troon in de hemel en in hoofdstuk 5 het Lam en het boek worden beschreven, is van Openb.6:1 tot 8:2 het verbreken van de zeven zegels het onderwerp. Als in Openb.8:1 het zevende zegel wordt geopend, ontvangen zeven engelen die voor de troon staan, zeven bazuinen. Van Openb.8:6 tot 11:18 wordt dan verteld wat het bazuinen van de engelen uitwerkt. Voordat in Openb.19:11 tot 21:8 sprake is van de Voleinding, komen in het gedeelte van 15:5 tot 16:21 de laatste plagen, vervat in zeven schalen van de gramschap van God, aan de orde. Voor en na het zevende zegel, de zevende bazuin en de zevende schaal is er een tussengezicht.Het boek Openbaring blijkt een zeer strakke bouw te hebben met een opvallende plaats voor het getal zeven, een door de tussengezichten nog zwaarder geaccentueerde positie. Naast de eerdergenoemde indeling van W.J.Ouweneel, die kort samengevat luidt:
- Wat u hebt gezien (hoofdstuk 1);
- Wat is (hoofdstuk 2 en 3);
- Wat hierna zal gebeuren (hoofdstuk 4 t/m 22).
voorafgegaan door een proloog en besloten met een epiloog, is een veel gebruikte onderverdeling van het boek Openbaring:
- inleiding (hoofdstukken 1 t/m 5 );
- oordeel (hoofdstukken 6 t/m 20);
- glorie (hoofdstukken 21 en 22).
Wat de laatste onderverdeling betreft is de inleiding aan de orde geweest en moet nu de inhoud van de boekrol worden besproken. Deze inhoud zal in zijn geheel openbaar geworden zijn na het verbreken van de zeven zegels. Met het onderdeel dat in de tweede verdeling “oordeel” genoemd wordt, begint het meer symbolische deel van het boek Openbaring. Hier begint “de dag der wrake”.
Het jaar van welbehagen en de dag der wrake
Toen Jezus in Nazareth op de sabbat, zoals zijn gewoonte was, naar de synagoge ging, werd Hem het boek Jesaja ter hand gesteld en Hij las daaruit hoofdstuk 61:1 en 2. In vs 2 hield Hij op na de woorden:”om uit te roepen een jaar van het welbehagen des Heren” Hij sloot het boek en gaf het terug aan de dienaar (Luk.4:20). Het vervolg, dat niet werd gelezen, luidt:”en een dag der wrake van onze God”. Het was geen toeval, dat de Heer deze woorden niet las. Met zijn komst, maar vooral na zijn dood en opstanding begon het tijdperk van het “welbehagen des Heren”. Dit jaar, elders “de dag der zaligheid” genoemd (2 Kor.6:2) en ook wel “de tijd der genade”, duurt tot de Opname van de Gemeente. In de dag der zaligheid, dus in de periode van het welbehagen des Heren, moet geen wraak worden gepredikt, dus sloot de Heer te Nazareth het boek en legde het terzijde. In Openb.6 wordt de boekrol geopend en is de periode van de dag der wrake aangebroken. Nu zullen de wegen worden getoond waarlangs het Lam zich zijn bezittingen zal gaan toe-eigenen. Voordat het koninkrijk kan worden gevestigd en dus voordat Gods Zoon daadwerkelijk het koningschap op zich kan nemen, is het nodig dat de aarde wordt gereinigd. Deze reiniging zal worden bewerkstelligd via de oordelen die over de aarde zullen komen na het verbreken van de zegels waarmee de boekrol verzegeld is.
Dan zullen zowel Gods raadsbesluiten als de oordelen over deze aarde worden geopenbaard. De zegels worden door het Lam het ene na het andere geopend en Johannes krijgt de aard en de omvang te zien van deze oordelen, die zullen duren totdat alles aan de voeten van Gods Zoon zal zijn gelegd. Gedurende ongeveer 2000 jaar is genade verkondigd (jaar van welbehagen), nu wordt ten oordeel opgeroepen (dag der wrake). In Openb.6 worden de eerste zes zegels geopend en de eerste beproevingen komen over de aarde.
De eerste vier zegels
De eerste vier zegels van de boekrol worden door het Lam geopend met als gevolg dat vier ruiters op vier verschillend gekleurde paarden uitrijden om een bepaald oordeel te voltrekken. In alle vier gevallen wordt het bevel tot uitrijden gegeven door één van de levende wezens, maar welk levend wezen een bepaald paard toeroept te komen wordt niet vermeld, dus is er kennelijk geen verband tussen de oordelen die over de aarde gaan en bepaalde onderdelen van de schepping. Uiteraard is er een mogelijkheid dat het eerste, tweede, derde en vierde roepende levende wezen optreedt in dezelfde volgorde als in Openb.4:7 is gegeven, maar de tekst geeft op dat punt geen aanwijzing. Wel kan worden gezegd dat de oordelen die over de aarde worden gebracht door het verbreken van de eerste vier zegels bepaalde aspecten gemeen hebben. In de eerste plaats gaat het bij alle vier over paard en ruiter en in de tweede plaats worden de vier ruiters geroepen door de levende wezens. Het komt er dus op neer dat de rampen die veroorzaakt worden door de vier ruiters, worden opgeroepen door de levende wezens en omdat deze het totale geschapene vertegenwoordigen, worden in feite de rampen over de schepping opgeroepen door de schepping zelf. De wereld zal deze rampen niet zien als oordelen van God en daarmee als een reden zich te bekeren, maar als een kwalijk gevolg van onjuiste politieke en economische toestanden of als voor de mens onbeheersbare spelingen van de natuur. God zendt hun een dwaling die bewerkt dat zij de leugen geloven (2 Tess.2:11). De oordelen die in Openb.6 bij het verbreken van de eerste zes zegels worden genoemd, hebben alle een parallel in de woorden van de Heer die Hij gesproken heeft tot Zijn discipelen toen Hij hen vertelde van de dingen die in het laatst van de dagen zouden gaan geschieden (Matth.24,Marc.13 en Lucas 21). De vier oordelen die verband houden met de ruiters op de paarden staan in Matth.24:5-7 met in vs 6 “het einde is het nog niet” en Matth.24:8 zegt dat dit nog maar het begin der weeën is. In plaats van het einde, dat wil zeggen de voleinding waarnaar de discipelen hebben gevraagd, is dit juist nog maar het begin van de weeën. Hier wordt gezinspeeld op de barensnood van de schepping. De eerste echte wee komt met de vijfde bazuin. Het begin der weeën is in Matth.24 wat Jezus zegt over de valse christussen, oorlogen, pest, aardbevingen en dood (Matth.24:5-8). Dit komt overeen met de periode van de zegels in Openb.6-8. Jezus vervolgt in Matth.24:9 met: dan en Hij spreekt daarna over de verdrukking (Matth.24:9-13) wat herhaald wordt in Matth.24:21,22. Dit is in Openbaring de periode van de bazuinen (Openb.8-11). Na de verdrukking volgen de gebeurtenissen die direct te maken hebben met de Wederkomst van Christus (Matth.24:29-31), dit gedeelte komt overeen met de periode van de schalen in Openb.15 en 16. Vele uitleggers zijn van mening dat deze periode 33 jaar zal duren. De tijd van de verdrukking is ter wille van de uitverkorenen ingekort tot zeven jaren, maar de wereld is niet uitverkoren, Israël wel. Een verdrukking van 7 jaar geldt dan voor Israël, een verdrukking van 40 jaar (7 + 33 !) voor de rest van de wereld. Na de Opname van de Gemeente en vóór de Grote Verdrukking ligt dus de periode van het eerste tot en met het zesde zegel. De Grote Verdrukking is onder het zevende zegel (Openb.8 en 9).
Het eerste zegel
Bij het verbreken van het eerste zegel komt op de roep “Kom” van het eerste levende wezen een wit paard naar voren. De ruiter op het witte paard heeft een boog en er wordt hem een kroon gegeven. Hij trekt uit om te overwinnen en hij overwint. Hij heeft wel een boog, maar geen pijlen, zijn overwinning is dus niet door geweld. Dat hem een kroon wordt gegeven, geeft ook aan dat hem de overwinning wordt geschonken. Dat hij overwint blijkt verder uit het witte paard. Een wit paard is het zinnebeeld van overwinning en verovering. Een Romeins veldheer had na een belangrijke verovering of overwinning het recht aan het hoofd van zijn troepen Rome binnen te rijden, gezeten op een wit paard. Er wordt nogal eens de vergissing gemaakt in deze ruiter Christus te zien vooral in verband met Openb.19:11, maar er zijn duidelijke verschillen:
- ten eerste: als Christus (weder)komt, wordt Hij niet gevolgd door ruiters die oorlog, hongersnood en dood brengen, wat met deze ruiter op het witte paard wel het geval is. In 19:11 wordt Christus gevolgd door hemelse heerscharen in witte klederen op witte paarden.
- ten tweede: de ruiter in 19:11 heeft vele kronen, zo is volgens Hebr.2:9 Christus met eer en heerlijkheid gekroond, Hij heeft zijn kronen al ontvangen en de ruiter op het witte paard wordt hier pas de kroon gegeven.
- ten derde: het wapen van de ruiter op het witte paard is een boog zonder pijlen, maar de ruiter uit 19:11 heeft als wapen een tweesnijdend zwaard.
- ten vierde: Christus komt op eigen gezag aan het eind van de oordeelsperiode en deze ruiter verschijnt aan het begin na een oproep van de eerste van de levende wezens.
De ruiter op het witte paard is dus niet de Christus, maar door de positieve kleur wit wekt hij wel de schijn het te zijn. Het is de komende vorst uit Dan.9:26 en een valse christus waar de Heer in Matth.24:5 en 23-28 voor waarschuwt. Zijn vrede is schijnvrede wat misschien erger is dan de oorlog die zijn opvolger brengt,want valse christussen kunnen mensen verleiden en zo verloren doen gaan.
Het tweede zegel
Het verbreken van het tweede zegel leidt tot de roep “Kom” van het tweede levende wezen en het verschijnen van een ruiter met een groot zwaard op een (vuur)rood paard. Deze ruiter neemt de schijnvrede die door de eerste ruiter is gebracht van de aarde weg en geeft er oorlog voor in de plaats. Paulus drukt dit in 1 Tess.5:3 profetisch uit met: “Terwijl zij zeggen: het is alles vrede en rust, overkomt hun, als de weeën (!) een zwangere vrouw, een plotseling verderf”. De kleur van deze ruiter is die van bloed, vuur en oorlog. Nergens op aarde is vrede, overal is oorlog, overal staan mensen tegen elkaar op. Jezus voorspelde al: Een broeder zal zijn broeder overleveren ten dode en een vader zijn kind en kinderen zullen opstaan tegen hun ouders en hen ter dood brengen (Matth.10:21).
Het derde zegel
Als het derde zegel wordt geopend, roept het derde levende wezen “Kom” en verschijnt een derde ruiter, gezeten op een zwart paard en met een weegschaal in zijn hand. Zwart is de kleur van rouw en verdriet en deze ruiter brengt die ook. Door de oorlog zijn de akkers van de aarde verwoest en er komen hongersnoden. De hemel geeft nu geen manna, met de Gemeente is het Brood des Levens in de hemel en een gebed om het dagelijks brood wordt niet beantwoord. Niet de ruiter kondigt de honger aan, maar uit het midden van de vier levende wezens, dus midden uit de schepping zelf wordt gezegd dat er geen voedsel genoeg is. Schepping hier in de betekenis van al het geschapene hier op aarde. Een schelling was het dagloon van een dagloner (Matth.20:2). Van wat iemand in een dag verdient, kan hij een maat tarwe of drie maten gerst kopen, dat wil zeggen dat hij van zijn dagloon voor één persoon één maaltijd kan kopen. Na de Opname van de Gemeente zal het evangelie van het Koninkrijk worden verkondigd (Matth.24:14). Van hen die geslacht zijn in de tijd dat de vrede van de aarde was weggenomen (6:4) is een deel geslacht om het woord van God en om het getuigenis dat zij hadden (6:9). Na hen zullen er van hun mededienstknechten en broeders nog worden gedood tijdens de Grote Verdrukking (6:11). Satan achtervolgt de gelovigen echter voortdurend en tot het einde toe (12:4 en 17). Aan de gelovigen kan schade worden toegebracht, het geloof zal echter tot het einde toe worden gespaard, want voor het uitverkoren overblijfsel moet bekering mogelijk blijven. Uit het midden van de vier levende wezens wordt dan ook gezegd dat de olie en de wijn moeten worden gespaard. Olie en wijn zijn symbolen van het Woord van God en het geloof, denk hierbij aan de Barmhartige Samaritaan. Ook tijdens de Grote Verdrukking wordt geloof gespaard en worden de gelovigen in de woestijn onderhouden (12:6).
Het vierde zegel
De vierde ruiter die na het openen van het vierde zegel op het roepen van het vierde levende wezen naar voren komt, berijdt een vaal, een lijkbleek paard. De andere ruiters hebben geen naam, maar deze wel, hij is genaamd “de dood”. Bovendien heeft hij een gevolg, het dodenrijk. Het vierde deel van de bevolking van de wereld wordt gedood, dit gebeurt door samenwerking van de eerdergenoemde drie ruiters: de dood komt, zoals al door Ezechiël werd geprofeteerd door het zwaard, de honger, de pest en door de wilde dieren der aarde (Ezech.14:21). In het algemeen geeft de mens God wel de schuld van hongersnoden door droogte, misoogst en dergelijke en ook van aardbevingen, maar niet van oorlogen. De mens is zich bewust van het verschil tussen rampen die hij zichzelf aandoet en rampen die buiten zijn schuld gebeuren. Maar bij de eerste vier zegels wordt duidelijk gesteld dat de schepping zelf oorlogen, hongersnoden en ziekten over zich oproept. Steeds is het een van de levende wezens die tot de brenger van de ramp roept: “Kom”. De opvatting dat God zich na de Opname van de Gemeente volgens Daniël nog één jaarweek, dus zeven jaren, met Israël bemoeit, zou kunnen betekenen dat de oordelen die er komen met het verbreken van de eerste vier zegels uitsluitend voor Israël gelden. De bemoeienis van God is gedurende de zeven jaren echter wel gericht op Israël, maar niet met uitsluiting van de rest van de wereld. De wereld ondergaat de oordelen mee die voor Israël bestemd zijn. Dus de vier ruiters brengen hun oordeel over de gehele aarde en daarom is het dat de schepping in de vorm van de vier levende wezens deze vier ruiters roept om de oordelen te brengen. De schepping wil gereinigd worden ook al moet dit via oordelen. De zonen Gods zijn openbaar geworden bij de Opname van de Gemeente en de schepping heeft hierop als in barensnood met reikhalzend verlangen gewacht (Rom.8:19-22) en wil nu in het reine komen, gereinigd worden. Toch zijn deze oordelen in al hun verschrikkingen nog maar een begin van de weeën, het voorspel tot veel vreselijker dingen die nog staan te gebeuren.