De geschiedenis van de strijd tegen Amalek, waarbij Mozes, Aäron en Hur een voor ons wellicht wonderlijke taak dienden uit te voeren, bevat weer volop typologie. Bijvoorbeeld in het gezamenlijk “optreden” van Mozes en Aäron, waarbij de staf een steeds terugkerende rol speelt. Ook het “klimmen op de heuvels” geeft ons informatie.
En dan ineens, als het ware uit het niets, verschijnt Hur ten tonele. Er wordt niet uitgelegd wie hij is of waar hij vandaan komt. Hij is plotseling aanwezig en helpt bij het levensbelangrijke onderstutten van de handen van Mozes, zodat die opgeheven bleven en Israël de sterkste bleef in de strijd tegen Amalek. Het zal niet verwonderen dat ook hier typologie in verborgen zit, die ons als Bijbelstudenten ook nu weer bepaalt bij Christus, onze Heer en Heiland.
De PDF op deze pagina is een weergave van de studie die via Stichting Vlichthus te downloaden is. Er is via, Vlichthus.nl, ook een hardcopy van de studie te bestellen. Wij danken Vlichthus voor hun werk.
(Éxodus 17:8-16) Toen kwam Amalek en streed tegen Israël in Rafidîm. (9) Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik op de hoogte des heuvels staan, en de staf Gods zal in mijn hand zijn. (10) Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd had, strijdende tegen Amalek; doch Mozes, Aäron en Hur klommen op de hoogte des heuvels. (11) En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo was Amalek de sterkste. (12) Doch de handen van Mozes werden zwaar; daarom namen zij een steen, en legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aäron en Hur onderstutten zijn handen, de een op deze, de ander op de andere zijde; alzo waren zijn handen gewis, totdat de zon onderging. (13) Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, door de scherpte des zwaards. (14) Toen zeide de HEERE tot Mozes: Schrijf dit ter gedachtenis in een boek, en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van Amalek geheel uitdelgen zal van onder den hemel. (15) En Mozes bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De HEERE is mijn Banier! (16) En hij zeide: Dewijl de hand op den troon des HEEREN is, zo zal de oorlog des HEEREN tegen Amalek zijn, van geslacht tot geslacht!