De profetieën over Jezus’ wederkomst I


(Mattheüs 24:1 – Mattheüs 25:46)

De discipelen zien geen vervulling van Daniël

In zijn klacht over Jeruzalem heeft Jezus ook gezegd:“uw huis wordt aan u overgelaten” (SV: wordt u woest gelaten) en daar kan Hij zowel de stad Jeruzalem als de tempel mee hebben bedoeld. Het is de laatste keer dat Jezus de tempel heeft bezocht (Matth.23:39) en als Hij die verlaat kan dit als een symbool worden gezien van het zich losmaken van zowel de tempel en zijn joodse offerdienst als van Jeruzalem en Israël. Vervolgens vertrekt Jezus vergezeld van de discipelen over de Olijfberg naar Bethanië. Om naar de Olijfberg te gaan, moesten ze de beek Kedron oversteken en op de berghelling langs de Kedron hadden ze een prachtig uitzicht op de gebouwen van de tempel. In de Talmoed staat dat iemand die de tempel van Herodes niet heeft gezien, nog nooit een mooi gebouw gezien heeft en de discipelen wijzen onderweg dan ook op de schoonheid van de tempel.(Marc.13:1;Luc.21:5). Het lijkt hun waarschijnlijk onmogelijk dat het verwoesten van het mooie tempelgebouw, de trots van het land, door Jezus bedoeld is. De Romeinen heersten over Israël en zij hadden zoveel kracht dat er in die tijd geen enkele mogendheid was die zich met Rome kon meten, dus de stad Jeruzalem zou alleen door de Romeinse legers kunnen worden verwoest. Het was echter de tijd dat er de zogenaamde Pax Romana heerste, een politieke vrede die door de Romeinen aan een groot deel van de wereld was opgelegd en waarin geen verwoesting van steden bestaanbaar was. Maar toch heeft Jezus gezegd dat nu de vervulling nabij was van wat in het Oude Testament was geprofeteerd (Dan.9:26) en dat de stad Jeruzalem zou worden verwoest en in die verwoesting moest de tempel toch wel opgesloten liggen. Jezus vraagt de discipelen dan of ze deze dingen niet zien, of zij niet inzien dat de profetie van Daniël in vervulling zal gaan en dat er geen steen op de andere zal blijven staan die niet zal worden afgebroken. Sommige stenen hadden een lengte van zeven meter ! Is voor hen de pracht van de tempel zo groot dat zij de woorden van Jezus in twijfel trekken?

De discipelen vragen,Jezus antwoordt

Op de Olijfberg aangekomen antwoordt Jezus de discipelen in wat wel genoemd is “de tweede Bergrede” op drie vragen die zij hebben gesteld: wanneer zullen deze dingen gebeuren (zowel die van 23:36 als die van vs 2); wat is het teken van uw komst; wat is het teken van de voleinding van de wereld, dat wil zeggen het einde van de tegenwoordige wereld (Gri. aioon) bij de komst van Jezus in heerlijkheid. Voor de discipelen stond de wederkomst van Jezus gelijk aan de voleinding van de wereld. De bewering dat de vragen “wanneer” en “wat is het teken” inhoudelijk niet te scheiden zijn, is niet juist. De tekenen geven in die visie het antwoord op het wanneer, maar het “wanneer” van de discipelen vraagt niet alleen naar de woorden die Jezus heeft gesproken tegen de schriftgeleerden en de Farizeeën, maar ook en vooral naar wat Hij over de tempel had gezegd. Het weergeven van de antwoorden van de Heer is weer een voorbeeld van de manier waarop de verschillende evangelisten elkaar aanvullen, zo hebben Mattheüs en Markus meer oog voor de voleinding der wereld, terwijl Lukas meer over de verwoesting van Jeruzalem vertelt. Op de drievoudige vraag van zijn discipelen geeft Jezus ook een drievoudig antwoord, de Olijfbergrede is in drie grote, duidelijk aangegeven delen verdeeld. Het antwoord van de Heer op de gevraagde kwestie begint met Matth.24:4 en het eerste gedeelte ervan loopt door tot Matth.24:44, de inhoud van dit gedeelte is profetisch, het zijn de laatste profetieën die Jezus heeft gesproken. Daarna verandert de vorm van het spreken van de Heer en gaat Hij over op gelijkenissen, onder deze in Matth.25:1-13 de laatste gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen. Dit gedeelte loopt van hoofdstuk 24:45 tot Matth.25:30. Matth.25:31-46 tenslotte is het derde deel. Dit gedeelte wordt ten onrechte dikwijls ook een gelijkenis genoemd, maar het betreft hier de openbaring die Jezus zijn discipelen geeft betreffende zijn glorieuze verschijning en het oordeel dat op die dag door Hem zal worden geveld, zonder enige vergelijking met wat dan ook.

Overeenkomst met Openbaring 6

De rede begint in de verzen 4-14 met het vermelden van een serie gebeurtenissen die echter nog niet direct het einde betekenen (vs 6), maar in vs 8 het begin der weeën worden genoemd. Hiermee wordt dan de tijd tot aan het directe einde gekarakteriseerd en eveneens die van de wederkomst van Jezus. Jezus antwoordt zijn discipelen en zijn woorden zijn in eerste instantie ook duidelijk tot hen gericht, maar net als de Bergrede is de rede over de laatste dingen over de hoofden van de discipelen ook voor Israël bestemd. De profetie van Daniël 9 spreekt immers over de zeventig weken die bepaald zijn over het volk Israël en over de heilige stad Jeruzalem. In feite zijn zij waarover wordt gesproken en die dit alles zullen meemaken het gelovig overblijfsel van Israël, in het boek Openbaring de 144000. Zij zullen het in vs 14 genoemde evangelie van het Koninkrijk prediken en dan zal het einde zijn gekomen. De gebeurtenissen waarover Jezus spreekt en die dus nog niet het einde betekenen, zijn de gebeurtenissen die worden beschreven bij het openen van de eerste vier zegels in het boek Openbaring. Allereerst is er de waarschuwing van Jezus voor de verleiding van valse christussen, de dwaalleraars die, door gebruik te maken van de druk van de moeilijke leefomstandigheden, de daarvoor dan ontvankelijke mensen verlossing beloven. Jezus profeteert dat een groot aantal verleiders onder zijn naam zal komen en zal zeggen: Ik ben het (Marc.13:6,7). Zij doen het dus op die manier voorkomen alsof zij de teruggekeerde Jezus zijn. Hierdoor zullen velen verleid worden. Jezus vervolgt dan zijn waarschuwingen door van godsdienstige verleidingen over te gaan op verschrikkingen van oorlogen, zowel dichtbij als veraf, er zullen opstanden en burgeroorlogen komen, maar er wordt gewaarschuwd niet in paniek te raken, want deze dingen moeten gebeuren, dat is in het Oude Testament door de profeten al voorzegd net als de aardbevingen, de epidemieën en de hongersnoden die zullen gaan plaatsvinden. Al deze dingen willen nog niet zeggen dat het einde gekomen is en dat de wederkomst van Christus nabij is, zij zijn slechts het voorspel tot gebeurtenissen die nog veel erger zijn. Want korte tijd voor Jezus terugkeert zal er een verdrukking zijn zoals de wereld die nog nooit heeft gekend, dat zullen de barensweeën zijn die de wedergeboorte inluiden waarover Jezus met Petrus heeft gesproken (Matth.19:28). Nadat Hij gewezen heeft op het algemene gevaar dat er schuilt in de oorlogen, honger, besmettelijke ziekten, natuurrampen en vooral de verleiding door valse christussen, die beloven dat uit deze ellendige toestand toch verlossing zal komen, gaat Jezus nu spreken over meer specifieke rampen die de gelovigen zullen moeten verduren, voordat voor hen het einde van de tegenwoordige eeuw is aangebroken. Er wordt gezegd dat de volgelingen van Christus door alle volkeren zullen worden verdrukt, zij zullen wereldwijd aan vervolging bloot staan. Velen zullen afvallig worden van het geloof en zich door de eerder genoemde valse christussen laten meeslepen in een godsdienst die even vals is als zij die hem prediken. Jezus profeteert dat in die tijd vele afvalligen tot vijanden van hun vroegere broeders zullen worden en hen zullen verraden. De liefde tot God en die tot de naaste zal verkillen en men zal zich dan ook niet meer aan de goddelijke wetten, zoals die in de Heilige Schriften zijn neergelegd, houden, het zelfs verachtelijk vinden dit wel te doen. De hele maatschappij zal daardoor verpauperen, eigenlijk een logisch gevolg van het feit dat dit alles zich zal afspelen in de tegenwoordige eeuw, de eeuw van de satan. Dan zal het einde nabij zijn en Jezus belooft aan de gelovigen die aan het einde van de beproevingen Christus zijn blijven belijden en dienen, dat ze tot de heerlijkheid Gods zullen ingaan. Dit zal dan zijn als onderdeel van de schare die niemand tellen kan uit Openbaring 7. Dit einde zal echter niet eerder aanbreken dan nadat het evangelie van het Koninkrijk in de gehele wereld is gepredikt tot een getuigenis voor alle volkeren. Of men het gepredikte evangelie heeft aangenomen of verworpen heeft, zal als maatstaf dienen bij het oordeel dat de Zoon des mensen zal vellen.

Het teken van het begin van de verschrikkingen

Wanneer Jezus eerst al deze tonelen van ellende en verdrukking heeft weergegeven, volgt zijn antwoord op de vraag “wat is het teken”. Als de gruwel der verwoesting waarover Daniël heeft gesproken, op de heilige plaats wordt gezien, dan is dat het teken dat de genoemde verschrikkingen beginnen. Wie dit leest, moet er acht op slaan. Met gruwel wordt hier een heidens altaar of een afgodsbeeld bedoeld. De profetie van Daniël vond een eerste voorlopige vervulling in het jaar 168 v.Chr toen de Syrische vorst Antiochus Epifanes in de tempel een afgodsbeeld oprichtte. Toen in 70 na Chr. bij de vernietiging van Jeruzalem de tempel door de Romeinen werd verontreinigd, was er sprake van een tweede vervulling van de profetie van Daniël. De definitieve vervulling zal echter in de eindtijd zijn als het beest uit de zee, de antichrist, zijn beeld, dat door het beest uit het land is gemaakt, in de tempel zal laten vereren en aanbidden. Daniël 11 profeteert dat er na de ontwijding van de tempel een hevige vervolging van de gelovigen zal plaatsvinden. Er zal een verdrukking zijn zoals er nog nooit is geweest en ook nooit weer zal komen. Aan hen die dan in Judea verblijven, geeft Jezus opdracht naar de bergen en niet naar de steden te vluchten. Het zal een overhaaste vlucht moeten zijn. Zo moet iemand die zich op het dak van zijn huis bevindt niet eerst naar binnen gaan, maar via de buitentrap de vlucht nemen. Ook iemand die op het land aan het werk is en een kleed draagt om in te werken, mag niet naar huis gaan om andere kleren te halen. Jezus spreekt hier zijn droefheid uit over vrouwen die zwanger zijn of een kind aan de borst hebben, want zij zullen moeite hebben de snelle vlucht te overleven. Er moet gebeden worden dat de vlucht niet in de winter valt als de wegen in Israël slecht begaanbaar zijn door de winterregens, of op een sabbat, want de joodse overlevering verbiedt het maken van verre reizen op de sabbat, bovendien wordt iemand die op sabbat vlucht, vrij snel herkend. Gelukkig zal deze verdrukking minder lang duren dan eerst de bedoeling was, ter wille van de uitverkorenen zal de tijd worden ingekort, omdat anders de verdrukking zo zwaar zou zijn dat niemand het zou overleven. Jezus waarschuwt dan nogmaals voor de valse christussen en de valse profeten.

Het teken aan de hemel

Wanneer Jezus terugkeert, zal aan de hemel een duidelijk teken verschijnen dat net als de bliksem de hele hemel verlicht en het licht van zon, maan en sterren daarbij in het niet zal laten vallen, niet meer zichtbaar laten zijn. Er kan dus geen sprake zijn van Jezus die aanwezig is in de binnenkamer of in de woestijn. Het is het ongelovig Israël, hier het aas, dat is het dode lichaam van Ezechiël 37, dat deze dingen mag geloven en zo de prooi zal zijn van deze valse profeten en valse christussen, de gieren. Er is in de grondtekst overigens sprake van de gevallene of het lijk en van arenden. Maar pas als de verdrukking voorbij is, zal dit teken van de komst van de Zoon des Mensen zichtbaar worden aan de hemel. Wat het teken is, is niet bekend, de vroege christenen dachten aan een kruis, maar het kan ook de Davidsster zijn. Na het teken aan de hemel zal overeenkomstig de profetie van Daniël de Zoon des mensen met goddelijke macht en majesteit komen op de wolken des hemels (Dan.7:13,14). Daarna zullen onder bazuingeschal engelen worden uitgezonden om de uitverkorenen om wille waarvan de tijd van de verdrukking werd ingekort uit de vier windstreken te verzamelen.

Wanneer wordt de tempel vernietigd?

Jezus heeft tot nu toe de twee vragen van de discipelen over de tekens wel beantwoord, maar niet die over het wanneer van de vernietiging van de tempel. Dit is niet helemaal juist, Mattheüs geeft slechts indirect het antwoord, want uit Lukas 21:20 weten we dat Jezus heeft gezegd dat zodra gezien wordt dat Jeruzalem door legerkampen wordt omsingeld, dat dan de verwoesting van Jeruzalem en dus ook die van de tempel nabij is en dan moeten zij die in Judea zijn naar de bergen vluchten. Mattheüs plaatst deze opdracht van Jezus in een ander verband. De reden zal wel zijn dat het evangelie van Mattheüs vóór het jaar 70 is geschreven en hoofdzakelijk het Koninkrijk der Hemelen naar voren wilde brengen met alles wat daarmee verband hield, terwijl het evangelie naar Lukas na de verwoesting van Jeruzalem geschreven is en zich hoofdzakelijk richt op de bijzondere mens Jezus Christus, de Zoon des mensen. Dat Mattheüs vooral de nadruk legt op de voleinding houdt ook verband met het feit dat de discipelen dit alles nog zouden kunnen meemaken, omdat immers het Koninkrijk der Hemelen nog steeds nabij was. In Matth.25 volgt nog een gelijkenis over dit Koninkrijk. De genadetijd begint pas bij het gesprek tussen Paulus en de voormannen der Joden in Rome (Hand.28:28). Jezus geeft vervolgens met een gelijkenis aan dat de discipelen lering moeten trekken uit een verschijnsel in de natuur. Als ze zien dat bij de vijgenboom de bladeren uitspruiten dan weten ze dat de zomer komt. Zo moeten ze ook wat de komst van het einde betreft op de tekenen gaan letten. Dit is een sprekende les, want bijna alle bomen in Palestina behouden hun bladeren, maar de bladeren van de vijgenboom vallen af. Met de kale takken lijkt de boom dan dood, maar het groenen van de takken is dan juist karakteristiek voor de komst van de zomer. De generatie die door Jezus wordt toegesproken zal de dingen die Hij genoemd heeft nog meemaken, in feite is het begin van de eindtijd de dood en de opstanding van Jezus terwijl het einde ook nu nog in de toekomst ligt. Met al deze dingen zal Jezus dan vooral hebben bedoeld de voortekenen van vs 4 tot vs 14, het oordeel over het ongelovig Israël, de verwoesting van Jeruzalem en van de tempel en de overgang van de evangelieverkondiging van Israël naar de heidenen.

Dag en uur onbekend

Nadat Jezus het uitbotten van de vijgenboom als teken van de komst van de zomer vergeleken heeft met “al deze dingen” als tekenen van het einde van de eeuw en van zijn wederkomst, vervolgt Hij met te zeggen, dat hoewel zijn verschijning in heerlijkheid en het einde zeker zullen komen, toch niemand het wanneer, dus de dag en het uur hiervan weet. Niemand, met uitzondering van God de Vader, weet wanneer de Dag des Heren zal aanbreken, zelfs de Zoon niet (Marc.13:32). De Dag des Heren is beslist niet de zondag, het is een dag van oordeel (Jes. 13:6-16;Joël 1:15 en ook Amos 5:18- 20), maar ook van heil (Obadja 15-21 en Zach.14). Het is de tijd van het einde en wat er in die tijd gebeuren zal, staat hier in vs 15-31. Zoals het was in de dagen van Noach zo zullen in de tijd van de Wederkomst de mensen gewoon doorgaan met hun dagelijks leven, ze zullen eten, drinken en trouwen, terwijl hen het oordeel boven het hoofd hangt. De komst van Christus zal als een plotselinge verrassing over de wereld komen net als destijds de zondvloed. Maar al weet men niet precies wanneer iets zal gebeuren, men moet voortdurend waakzaam zijn en handelen alsof iets het volgende uur kan gebeuren. Jezus geeft als voorbeeld hiervan een huiseigenaar, die als hij had geweten wanneer in zijn huis zou worden ingebroken, gezorgd zou hebben dat hij daar klaar voor was. Zo moeten ook de toehoorders bereid zijn en gereed staan de Heer te ontvangen als Hij komt, want de Dag des Heren en de Zoon des Mensen zullen even plotseling en onverwacht komen als een dief. Door zo te handelen zullen zij trouwe dienaren zijn die bij de terugkeer van de Heer bezig zijn met het uitoefenen van de hen toevertrouwde taak. Dit in tegenstelling tot de slechte dienaren die uitgaande van de onverstandige gedachte dat de Heer toch voorlopig niet komt, de eerste stap hebben gezet op het pad van verslapping in leer en praktijk. Het gevolg is dat zij druk bezig blijven met die zaken die vooral hun eigen belang dienen. Als de Heer dan wel komt, moeten deze dienaren, terwijl zij dit niet hadden verwacht, plotseling verantwoording afleggen van hun daden en dan zullen zij zwaar worden gestraft. Nadat Jezus het handelen van de trouwe en dat van de ontrouwe dienaren met elkaar heeft vergeleken en het oordeel over het handelen van beide groepen heeft gegeven, spreekt Hij weer in een gelijkenis van het Koninkrijk der Hemelen en dit is dan de laatste keer dat de Heer in zo’n soort gelijkenis spreekt.

De gelijkenis van de maagden

In de gelijkenissen van het Koninkrijk der Hemelen die de Heer hiervoor heeft uitgesproken, was steeds sprake van zowel positieve als negatieve aspecten van dit Koninkrijk. Jezus heeft zojuist gesproken van de trouwe, de positieve en van de ontrouwe, de negatieve dienaren en gaat vervolgens over op het Koninkrijk waarin die krachten ook hun werk zullen doen. Omdat de gelijkenis in de context staat van de rede over de laatste dingen, de voleinding der wereld en de Wederkomst van Jezus Christus, wil het woordje “dan” aan het begin zeggen: wanneer Christus terugkomt om het koningschap te aanvaarden en om te oordelen, op dat ogenblik zal het Koninkrijk der Hemelen worden vergeleken, dat wil zeggen te vergelijken zijn met tien maagden die uittrokken de bruidegom tegemoet. Nu heeft op het tijdstip van de voleinding de bruidegom (Christus) zijn bruid (de Gemeente) al vanaf de Opname bij zich. Het gaat hier dus niet om het ophalen van de bruid om haar te brengen in het huis van de bruidegom om de bruiloft te gaan vieren. Het handelt om een latere episode in de viering van de bruiloft, want in Israël nam de viering van de bruiloft soms wel een week in beslag. Hier betreft het de episode van het brengen van de geschenken, waarmee de gever of geefster zijn of haar liefde of respect voor bruid en bruidegom tot uitdrukking brengt. In de Bijbel is het niet ongebruikelijk dat volkeren, streken en steden worden voorgesteld onder het beeld van een vrouw of een maagd, in het Oude Testament worden Israël en Juda bij voorbeeld aangeduid als zusters (Jer. 3:6,7) en heten Samaria en Jeruzalem in Ezechiël 23:4 Ohola en Oholiba, twee zusters. Zo stellen de wijze maagden, zij zijn in deze gelijkenis het positieve, de volkeren voor die in vs 34 aan de rechterzijde van de Koning mogen plaatsnemen en de dwaze maagden, zij zijn de negatieve component in de gelijkenis, zijn de volkeren die aan de linkerzijde komen te staan. In de duistere tijd vóór de Wederkomst zijn de volkeren die hier met de wijze maagden worden aangeduid, lichtpunten geweest in de Grote Verdrukking want zij hadden de olie van het geloof en de Geest, iets wat de volkeren die door de dwaze maagden worden gesymboliseerd, misten. De dwaze maagden lijken op de dienaar die zijn talent in de grond stopte uit de gelijkenis die de Heer daarna vertelt en op het zaad dat niet in goede aarde viel uit de gelijkenis van de zaaier die de Heer geruime tijd hiervoor als eerste gelijkenis heeft verteld. De wijze maagden hebben het geloof behouden, want hun olie is niet opgeraakt en hun lampen zijn brandende gebleven. Zij lijken zo op de goede en getrouwe dienaar en op het zaad dat in goede aarde viel. Met deze laatste gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen sluit Jezus aan bij de eerste en hiermee is de cirkel rond. De eerste gelijkenis stond in de context van de afwijzing van de Messias door Israël en daarmee de afwijzing van Israël door de Messias, terwijl de laatste gelijkenis staat in de context van het einde met de houding van de volkeren ten opzichte van Israël in de eindtijd. In de Bijbel en vooral in het Nieuwe Testament is dit een belangrijk onderwerp. In de hoofdstukken 9,10 en 11 van de Brief aan de Romeinen gaat Paulus er dieper op in, verder wordt over de eindtijd in samenhang gesproken in het boek Daniël, in de synoptische evangeliën en in de Openbaring aan Johannes.

De gelijkenis van de talenten

Vs 13 maakt geen deel uit van de gelijkenis, het verwijst naar het feit dat Jezus de komst van de Zoon des mensen op de wolken des hemels in deze gelijkenis vergelijkt met de komst van een bruidegom midden in de nacht. De bruidegom arriveert terwijl zowel de wijze als de dwaze maagden in slaap gevallen zijn en niet weten van wachten en waken. Als de bruidegom dan komt, worden ze met schrik wakker en beseffen nauwelijks wat er aan de hand is. Zo vragen ook de volkeren die de Heer voor de troon van zijn heerlijkheid laat verschijnen, zich verwonderd af wanneer ze Jezus hongerig hebben gezien en gevoed, of dorstig en hebben Hem te drinken gegeven, als vreemdeling gezien en gehuisvest of naakt en Hem gekleed, ziek of in de gevangenis en tot Hem gekomen. Het “waakt dan” is in strijd met vs 5 en behoort dus niet tot de beeldspraak van de gelijkenis, het heeft hier de betekenis “wees er klaar voor”. Waken betekent niet alleen wakker, verstandig zijn, maar ook trouw zijn. Deze laatste betekenis komt naar voren in de gelijkenis van de talenten (vs14-30). Dikwijls wordt gezegd dat deze gelijkenis dezelfde is als die van de ponden in Luc.19:21-27, maar dat is onjuist, want de gelijkenis van de ponden heeft betrekking op de beloningen in het Koninkrijk terwijl de gelijkenis van de talenten gaat over trouw en waakzaamheid tijdens de afwezigheid van de Heer, dus vóór de komst van het Koninkrijk. Bovendien zijn de gelijkenissen op verschillende tijdstippen uitgesproken. Een talent was de grootste munteenheid in de oudheid, het had de waarde van 6000 denariën en een denarie was het dagloon van een arbeider. De man die naar het buitenland ging was dus zeer rijk, in het geheel van de redevoering is hier duidelijk sprake van de Heer zelf. Uit het feit dat het hier om zulke grote bedragen gaat, blijkt niet alleen het vertrouwen dat de Heer in zijn dienaren stelt, maar ook de verantwoordelijkheid van de dienaren. De Heer verdeelt de talenten op basis van de bekwaamheid van de ontvanger, het Griekse woord dat gebruikt wordt, is dunamis, wat vooral kracht betekent, dus vermogen om iets uit te voeren. De eerste twee zijn de Heer trouw en doen wat van hen wordt verwacht, de derde stelt het talent slechts veilig voor dieven. Als de Heer terugkomt, houdt Hij afrekening met zijn dienaren, het Griekse sun-airein logon komt in de rest van de Bijbel nog slechts één keer voor en het betekent daar Gods afrekening met de mens bij het oordeel (Matth.18:23), ook dan heeft het te maken met een gelijkenis over het Koninkrijk der Hemelen.

Uiteraard worden de twee die zo getrouw zijn geweest, geprezen en rijkelijk beloond met een hoge positie en zij mogen bovendien ingaan in het feest en de vreugde van hun Heer. De derde denkt echter zeer negatief over de Heer en zegt dit ook. Zijn tekening van het karakter van de Heer komt niet met de realiteit overeen en de Heer vat de woorden van de dienaar op als een ernstige belediging. Zijn foutieve instelling met betrekking tot zijn Heer zowel als tot zijn dienst maakt dat deze onnutte dienaar als straf in de buitenste duisternis geworpen wordt. De Heer eindigt dan de gelijkenis met de woorden die Hij ook heeft gebruikt toen Hij het doel van de gelijkenissen heeft aangegeven (Matth.13:12). De gedachte dat een gelovige dus trouw en ijverig moet zijn in het gebruik van datgene wat de Heer hem heeft gegeven, is niet juist, want het behoud zou dan van het eigen presteren afhangen en niet van het volbrachte werk van Christus.

De troon van zijn heerlijkheid

Jezus eindigt zijn rede over de laatste dingen met aan te geven hoe het oordeel over de volken in zijn werk zal gaan. In Matth.19:27-30 heeft Jezus tegen Petrus gezegd dat wanneer de Zoon des mensen in de wedergeboorte op de troon zijner heerlijkheid zal zijn gezeten, dat dan Petrus en de andere discipelen op twaalf tronen zullen zitten teneinde de twaalf stammen van Israël te richten. Hieruit wordt duidelijk dat de troon zijner heerlijkheid niet de grote witte troon van het laatste oordeel uit Openb.20:11-15 is, want die troon staat alleen en het oordeel gaat over de werken van de doden en bij de troon zijner heerlijkheid staan nog twaalf andere tronen, terwijl daar de volken en de stammen van Israël geoordeeld worden. Israël heeft van God de priesterlijke taak gekregen om de volken tot God te brengen, maar Israël heeft die taak altijd schromelijk verwaarloosd. In de eindtijd zullen van elke stam 12000 die taak alsnog uitvoeren, de overigen van de stammen zullen door Petrus en de andere discipelen worden geoordeeld en dan zullen de genoemde priesterlijke taak en het geloof in de Messias veel gewicht in de schaal leggen. Na de Opname van de Gemeente zal er chaos zijn en dan zullen de twee getuigen en de 144000 uit de stammen van Israël de volken der aarde het evangelie brengen. Zij zullen soms gehoor vinden en soms ook niet, zij zullen door de volken goed of slecht worden behandeld. Het oordeel dat de Heer uitspreekt als Hij op de troon van zijn heerlijkheid gezeten is, is het oordeel over de behandeling die door een volk gegeven is aan één van de 144000 of zoals Jezus het hier zegt: aan één van deze mijn minste broeders. Want een goede of een slechte behandeling van die broeder wordt door Jezus gezien als een goede of slechte behandeling van Hem. Zij die goed hebben gehandeld horen “Komt” en zij beërven het Koninkrijk, zij die slecht hebben gehandeld horen “Gaat weg van mij” en zij worden in de hel geworpen.