De synoptische evangeliën


De eerste drie evangeliën, dus die naar Mattheüs, Markus en Lukas, worden synoptische evangeliën genoemd. Ze zijn lijken zo opvallend veel op elkaar, dat je ze in drie kolommen met parallelle teksten naast elkaar kunt afdrukken in een overzicht. Zo’n overzicht noemen we een synopse.

Er zijn naast de overeenkomsten ook zoveel verschillen dat je onmogelijk kunt zeggen dat naast het evangelie naar Johannes er eigenlijk maar één beschrijving van het optreden van Jezus is. Er zijn verschillende theorieën die de overeenkomsten en het verschillen tussen de eerste drie evangeliën proberen te verklaren. De verklaringen hebben niet tot een algemeen aanvaarde visie geleid. Over het algemeen wordt aangenomen dat de synoptische evangeliën op de één of andere manier onderling van elkaar afhankelijk moeten zijn geweest. Het evangelie naar Markus is als eerste geschreven. Mattheüs en Lukas hebben bij het schrijven onafhankelijk van elkaar van het Markus evangelie gebruik gemaakt. Daarnaast hebben Mattheüs en Lukas ieder nog hun eigen oorspronkelijke teksten. Waarschijnlijk heeft Mattheüs in het Aramees de uitspraken van Jezus opgeschreven en iemand anders heeft deze uitspraken in het Grieks vertaald en aangevuld met gegevens uit het evangelie van Marcus.

Maar dit zijn theorieën en met al deze theorieën wordt nog niet verklaard waarom er in de gebeurtenissen die ze alle drie hebben beschreven toch nog zoveel variaties zitten. Ook wat de oorzaak is voor het op dezelfde manier weergeven van de woorden van Jezus door Mattheüs en Lucas, blijft onduidelijk.

Het idee dat de evangeliën zijn ontstaan in de volgorde van het Nieuwe Testament, heeft als probleem dat Markus dan afhankelijk was van Mattheüs, terwijl algemeen wordt aangenomen dat Markus de informatie voor zijn evangelie juist van Petrus heeft. De volgorde zoals die nu in het Nieuwe Testament voorkomt, werd bepaald door de vroeg-christelijke kerk. Het lijkt er op dat men er voor gekozen heeft te beginnen met Mattheüs omdat het mattheüs-evangelie het best aansluit bij het Oude Testament.

Toch kunnen we er vanuit gaan dat iedere evangelist informatie op zin eigen manier heeft verwerkt en daarbij de nadruk legt op de Jezus van Nazareth zoals die door de schrijver van het evangelie werd gezien. Zo benadrukt Mattheüs het Messiaanse koningschap van Jezus en legt Marcus de nadruk op Jezus als de dienstknecht. Lucas is de evangelist die op Jezus wijst als de zoon van de mensen en Johannes juist weer op Jezus als de zoon van God. Dit verschil zorgt er voor dat de ene evangelist een bepaalde geschiedenis heel uitgebreid vertelt, terwijl de anderen haar maar beknopt of in sommige gevallen zelfs helemaal niet vermelden.

In de verslagen is geen volledige beschrijving van het leven van Jezus te vinden. Het doel van de evangeliën is meer het beschrijven van een unieke persoon, dan het geven van een aaneengesloten levensverhaal. Deze unieke persoon is Hij van wie Mozes in de wet en de profeten in hun werken, al geschreven hebben. Die unieke persoon is Jezus! (Johannes 1:45).

1.1 Het Mattheüs-evangelie

Matthéüs 9:9, Markus 2:14, en Lukas 5:27. Het mattheüs-evangelie is door de Jood Levi, die zichzelf Mattheüs noemende, geschreven. Hij schreef aan zijn Joodse landgenoten over de Jood Jezus van Nazareth. De rabbijns geschoolde Mattheüs wil Jezus voorstellen als de Koning der Joden, de langverwachte Messias. Jezus heeft zelf beweerd dat Hij de Messias is en door een aantal met zorg gekozen citaten uit het Oude Testament, bewijst Mattheüs dat deze bewering van Jezus inderdaad waar is. De geboorte en geboorteplaats, het geslachtsregister, de besnijdenis, doop en de bekendmaking door Johannes de Doper laten zien dat het, in al de beloften die door de profeten in de loop van duizend jaar zijn uitgesproken, om Jezus gaat. Met de komst van Jezus wordt na een stilte van vierhonderd jaar duidelijk dat Gods verlossingsplan nog springlevend is.

Ook het onderwijs door Jezus en Zijn wonderen zijn allemaal bewijzen dat Jezus de beloofde Messias, de Christus is. Mattheüs schrijft over een koning die sterft voor de zonden van Zijn volk. Zijn dood lijkt een nederlaag maar blijkt een overwinning door Zijn opstanding. Ook dan blijkt dat de Koning der Joden leeft.

Belangrijk is in dit verband is het volgende tekstgedeelte.

Simon Petrus antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de levende God. En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. En Ik zal u de sleutels van het Koninkrijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn. (Mattheüs 16:16-19 HSV)

Als Mattheüs zijn evangelie begint, schrijft hij: “Geslachtsregister van Jezus Christus, de zoon van David, de zoon van Abraham” Matthéüs 1:1. Met deze eerste zin wordt Jezus de Christus, direct gekoppeld aan twee oudtestamentische verbonden namelijk het Davidische verbond van het koningschap en het veel oudere verbond van verlossing met Abraham. Jezus Christus als nakomeling van Abraham. Een nakomeling van het type Izaäk, een zoon die geofferd werd en in wie alle volken gezegend zouden worden. Ook moest er van David een nakomeling van het type Salomo komen, een zoon die de troon van Israël zou erven. Dit tweevoudig karakter van Jezus Christus komt in het evangelie naar Mattheüs regelmatig naar voren. Mattheüs doet dat door verwijzen naar de kruisiging en naar het Koninkrijk der Hemelen.

Met het kiezen van de tollenaar Mattheüs, de zoon van Alfeüs, tot zijn discipel heeft Jezus veel mensen flink voor het hoofd gestoten. Tollenaars, die de bepaald niet populaire functie hadden de belastingen te innen voor de Romeinen, werden door hun Joodse landgenoten ongetwijfeld gehaat. Jezus werd ook om zijn keuze aangevallen. Toen dat gebeurde zei Jezus: “Zij die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars, tot bekering.” (Lukas 5:31 en Lukas 5:32).

Mattheus wordt voor de laatste keer in de Bijbel genoemd als hij na de hemelvaart van Jezus samen met de andere apostelen naar Jeruzalem is gegaan. Het door hem geschreven evangelie dateert waarschijnlijk uit het jaar 69. Mattheüs heeft bij het schrijven van het evangelie de begrippen “De Messias-Koning” en “Het Koninkrijk der Hemelen” als fundament gebruikt.

1.2 Overzicht

(Overzicht met wijzigingen overgenomen uit de “Studiebijbel” van “In de ruimte”)

I De Koning wordt voorgesteld (1:1-4:11)
  • de komst van de koning (1:1-2:23);
    • geslachtsregister van Jezus (1:1-17);
    • geboorte van Jezus (1:18-25);
    • o gebeurtenissen tijdens Zijn eerste levensjaren (2:1-23).
  • de heraut van de koning (3:1-12);
    • persoon en prediking van Johannes de Doper (3:1-12).
  • het koningschap bevestigd (3:13-4:11);
    • doop van Jezus (3:13-17);
    • verzoeking in de woestijn (4:1-11).
II Het Koninkrijk wordt geproclameerd (4:12-7:29)
  • aanloop tot de Bergrede (4:12-25);
    • aanvang werk in Galilea (4:12-17);
    • roeping discipelen (4:18-22);
    • eerste genezingen (4:23-25).
  • de Bergrede (5:1-7:29);
    • onderdanen van het Koninkrijk (5:1-16);
    • Jezus’ verhouding tot de Wet (5:17-7:6);
    • onderwijs over het ingaan in het Koninkrijk (7:7-27);
    • indruk op de schare (7:28,29).
III De macht van de Koning (8:1-11:1)
  • tonen van de macht (8:1-9:34);
    • wonderen van genezing (8:1-17);
    • over het volgen van Jezus (8:18-22);
    • wonderen van gezag (8:23-9:8);
    • soorten discipelen (9:9-17);
    • wonderen van herstel (9:18-34).
  • overdracht van de macht (9:35-11:1);
    • over de grote oogst (9:35-38);
    • uitzending van de twaalf discipelen (10:1-11:1).
IV De verwerping van de Koning (11:2-16:12)
  • begin van de verwerping (11:2-30);
    • de vraag van Johannes de Doper (11:2-6);
    • het getuigenis over Johannes de Doper (11:7-19);
    • “wee” over de steden van Galilea (11:20-24);
    • lofprijzing en uitnodiging (11:25-30).
  • verwerping door de Farizeeën (12:1-50);
    • aren plukken op sabbat (12:1-8);
    • genezen op sabbat (12:9-14);
    • vervullen profetie (12:15-21);
    • Jezus en Beëlzebul (12:22-30);
    • zonde tegen de Heilige Geest (12:31-37);
    • teken van Jona (12:38-42);
    • terugkeer van de boze geest (12:43-45);
    • moeder en broeders van Jezus (12:46-50).
  • gevolgen van de verwerping (13:1-52);
    • gelijkenissen voor de scharen (13:1-35);
    • gelijkenissen voor de discipelen (13:36-52).
  • voortgaande verwerping (13:53-16:12);
    • verwerping te Nazaret (13:53-58);
    • verwerping door Herodes (14:1-36);
    • verwerping door Farizeeën en schriftgeleerden (15:1-39);
    • verwerping door Farizeeëen en Sadduceeën (16:1-12).
V De voorbereiding van Jezus’discipelen (16:13-20:28)
  • openbaring in verband met de verwerping (16:13-17:13);
    • belijdenis van Petrus (16:13-20);
    • eerste aankondiging van het lijden (16:21-23);
    • achter Jezus komen (16:24-28);
    • verheerlijking op de berg (17:1-13).
  • onderwijs in verband met de verwerping (17:14-20:28);
    • genezing van bezeten jongen (17:14-21);
    • tweede aankondiging van het lijden (17:22,23);
    • betalen van tempelbelasting (17:24-27);
    • de grootste in het Koninkrijk der Hemelen (18:1-5);
    • onderwijs over verleiding tot zonde (18:6-20);
    • gelijkenis van de onbarmhartige knecht (18:21-35);
    • over echtscheiding en ongehuwde staat (19:1-12);
    • zegening van de kleine kinderen (19:13-15);
    • onderwijs over rijkdom (19:16-20:16);
    • derde aankondiging van het lijden (20:17-19);
    • de zonen van Zebedeüs (20:20-28).
VI Verwerping en lijden door de Koning (20:29-27:66)
  • de koning wordt herkend (20:29-34);
    • genezing van twee blinden (20:29-34).
  • de koning presenteert zich aan het volk (21:1-17);
    • intocht in Jeruzalem (21:1-11);
    • tempelreiniging (21:12-17).
  • het volk heeft ontzag voor Jezus (21:18-22:46);
    • vervloeking van de vijgeboom (21:18-22);
    • conflict met de oudsten en overpriesters (21:23-22:14);
    • betalen van belasting aan de keizer (22:15-22);
    • vraag naar de opstanding (door Sadduceeën) (22:23-33);
    • conflict met de Farizeeën (22:34-46).
  • de koning verwerpt het volk (23:1-39);
    • rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën (23:1-36);
    • weeklacht over Jeruzalem (23:37-39).
  • de profetieën over Jezus’ wederkomst (24:1-25:46);
    • Jezus profeteert de verwoesting van de tempel (24:1,2);
    • Jezus beschrijft de tekenen vóór het einde (24:3-14);
    • de grote verdrukking (24:15-28);
    • komst van de Zoon des mensen (24:29-31);
    • tijdstip van de wederkomst (24:32-51);
    • profetie over het laatste oordeel (25:1-46).
  • het lijden van de Koning (26:1-27:66);
    • besluit om Jezus te doden (26:1-5);
    • zalving te Betanië (26:6-13);
    • verraad van Judas (26:14-16);
    • de discipelen vieren het pascha (26:17-35);
    • de gevangenneming in Getsemane (26:36-56);
    • de terechtstelling (26:57-27:26);
    • de kruisiging (27:27-56);
    • de begrafenis (27:57-66).
VII Het bewijs van het koningschap (28:1-20)
  • de opstanding en het lege graf (28:1-8).
  • verschijning aan de vrouwen (28:9,10).
  • leugen van de Joodse Raad (28:11-15).
  • de grote opdracht (28:16-20).