Genezingen


Het dochtertje van Jaïrus

Terwijl Jezus nog bezig is zijn basisbeweringen omtrent het vasten te illustreren met gelijkenissen die het oude kleed en de oude zakken van het Farizeese jodendom en de nieuwe lap en de jonge wijn van het evangelie van het Koninkrijk betreffen, komt Jaïrus Hem de opwekking en daarmee genezing vragen van zijn zo juist gestorven dochtertje. Ook hier is er weer een verschil tussen de verhalen van Markus en Lukas aan de ene en van Mattheüs aan de andere kant. Bij Markus en Lukas ligt veel meer nadruk op de details. Zo is er bij hen nog geen sprake van een gestorven meisje, de vader gaat naar Jezus toe als het kind op sterven ligt en als Jezus met zijn discipelen onderweg is naar het huis van Jaïrus komt een bediende hen melden dat alle moeite tevergeefs is geweest, want het dochtertje is gestorven. Lukas vermeldt zelfs nog dat het meisje twaalf jaar oud is en de enige dochter van de overste. Uit dit alles blijkt weer dat Mattheüs de volle nadruk wenst te leggen op de wondermacht van Jezus, een macht die zo groot was dat Hij zelfs in staat werd geacht doden op te wekken. Daarbij valt in het niet of het kind wel of niet al gestorven is als Jaïrus de hulp van Jezus komt inroepen en zijn de leeftijd van het dochtertje en het aantal kinderen van Jaïrus al helemaal niet belangrijk.

Opvallend is dat bij alle drie evangelisten het verhaal wordt gesplitst. Er is eerst een inleiding in de vorm van het verzoek aan Jezus om naar het huis van Jaïrus te komen. Aan dit verzoek wordt voldaan en onderweg volgt dan de ontmoeting met de vrouw die al twaalf jaar ziek is. Zij wordt genezen door het aanraken van de kwast van het kleed van Jezus. Na dit gebeuren gaat het gezelschap verder naar het huis van Jaïrus waar het dochtertje door Jezus uit de dood wordt opgewekt. Bij Mattheüs volgen dan de afsluiting van de vele genezingen en de herhaling van de aard van het werk van Jezus als de Messias, voordat hij net als Markus en Lukas de uitzending van de apostelen vermeldt. Bij Markus komt achter het verhaal over het dochtertje van Jaïrus eerst nog de verwerping van Jezus door de joden te Nazarethh. Jaïrus was in Kapernaüm een overste van de synagoge, een zowel geestelijk als materieel leider van de joodse gemeente aldaar. Ondanks zijn aanzienlijke positie onder de joden knielt hij in het bijzijn van de schare voor Jezus neer en geeft Hem op die manier een eerbewijs dat slechts aan goden en aan hooggeplaatste personen toekomt. Uit de houding en de woorden van de overste der synagoge spreekt zijn geloof in de macht van Jezus, maar toch is zijn geloof minder groot dan dat van de hoofdman (Matth.8:5-13). De laatste verlangde van Jezus slechts het spreken van één woord en zijn knecht zou genezen, Jaïrus wenst dat Jezus persoonlijk in zijn huis komt om zijn dochter aan te raken en haar te doen leven.

Doel van verhaal en onderbreking

Genoemd verschil en ook de vraag waarom naast de andere verhalen over genezingen en andere wonderen dit verhaal zo uitgebreid wordt weergegeven en vooral de vraag wat het doel is van de unieke constructie van het onderbreken van een verhaal om een ander verhaal te vertellen, geven aan dat het hier gaat om verhalen met een diepere betekenis. Voor de verklaring van de betekenis van dit verhaal en vooral de verklaring van de in de evangeliën zeldzame onderbreking daarin, lijkt het zinvol weer te rade te gaan bij de typologie. De dochter of hier het dochtertje is Israël. In het Oude Testament wordt over inwoners van een stad of een land vaak gesproken als dochters. Zo staat in de Klaagliederen achttien keer het woord dochter als aanduiding van Israël en wordt Israël vaak de dochter Sions genoemd. Het dode meisje is dus een aanduiding van het volk Israël en leven geven aan Israël is alleen mogelijk door de tegenwoordigheid van Hem die het leven is. In het eerste deel van het verhaal wil Jezus wel naar het huis en de dochter komen om haar leven te geven, maar dit gebeurt nog niet, er is een oponthoud. Na de periode dat de Messias wel naar Israël komt, maar het nog niet uit de dood opwekt, volgt de tegenwoordige eeuw, de tijd dat Jezus niet langer op aarde aanwezig is. Israël dat hier vertegenwoordigd wordt door de vrouw die al twaalf jaar aan bloedvloeiingen lijdt, kan voor de ziekte en onreinheid die haar heeft getroffen alleen genezing en daarmee behoud vinden door het aanvaarden van Jezus als de Messias. Israël is dus wat dat betreft in de tegenwoordige eeuw geheel gelijkgesteld met de heidenen. Genade verkrijgen louter door geloof is echter voor heidenen zowel als voor Israëlieten een zaak die tegen de menselijke natuur ingaat. Men wil zelf zijn zaken regelen, ook de eigen redding door verzoening met God, al is het maar door zelf de kwast van het kleed aan te raken. Immers, de vrouw denkt dat van het kleed of de kwast van het kleed van Jezus magische kracht uitgaat die haar genezing zal geven. Als zij het kleed aanraakt en genezen wordt, zegt Jezus echter dat haar geloof haar behouden heeft. Dat is niet haar geloof in het “wonder” dat haar genezing geschiedde door de aanraking van de kwast van het kleed, maar het geloof in Jezus als degene die genezing geeft. Dit wil zeggen dat de pogingen die Israël ook nu nog in het werk stelt om via de wet of via de rituelen gerechtigheid te verwerven en aldus genezing te ontvangen en behouden te worden, tot niets leiden. Tot aan het moment dat het dode lichaam van Ezechiël 37 geest ontvangen zal en tot leven zal komen, kan alleen het geloof in Jezus als de Messias het behoud geven dat door Israël wordt gezocht.

Genezing van de vrouw en redding van het meisje

Het woord “soizo” in de grondtekst betekent zowel genezen als redden. Het is genezen naar lichaam, ziel en geest. Haar geloof heeft de vrouw in een persoonlijke relatie met Jezus gebracht en zij werd dus zowel lichamelijk als geestelijk genezen en rein. Na de genezing van de bloedvloeiende vrouw vervolgt Jezus zijn weg en komt tenslotte het huis van Jaïrus binnen. Daar is het rouwceremonieel al in volle gang en wordt het dochtertje reeds beweend door klaagvrouwen begeleid door fluitspelers. Als Jezus zegt dat het kind niet dood is, maar slaapt, wordt Hij door de rouwende menigte uitgelachen, want men weet dat het meisje is gestorven en dat Jezus haar uit de dood kan opwekken, gelooft men niet. Daarom jaagt Jezus tegen de strenge rouwgewoonten in deze schare weg en gaat samen met Petrus, Johannes, Jacobus en de ouders het vertrek binnen waar het meisje ligt opgebaard. Jaïrus had Jezus gevraagd of Hij zijn dochter de handen wilde opleggen om haar te genezen, maar Jezus grijpt nu de hand van het dode meisje. Volgens de wet (Num.19:11-22) werd iemand door het aanraken van een dode onrein, voor Jezus geldt dit echter niet, door zijn aanraking openbaart Hij goddelijke kracht en autoriteit, zelfs over de dood. Met de woorden “Talitha koem”, dat is “meisje, Ik zeg u,sta op” beveelt Jezus het meisje op te staan, niet alleen van haar bed, maar ook uit de dood. Allen die bij deze gebeurtenis aanwezig waren, ontzetten zich bovenmate. Sinds de dagen van Elia en Elisa was het niet meer gebeurd dat er iemand uit de dood in het leven was teruggekeerd. Deze Jezus blijkt niet alleen machtiger dan de natuurelementen (8:26,27), de demonen (8:32) en de ziekten (8:16), Hij is zelfs machtiger dan de dood!

Verdere verklaring

Typologisch wordt met dit deel van de geschiedenis van het dochtertje van Jaïrus aangeduid dat er een periode komt dat Israël weer het volk van God wordt, Ammi in plaats van Lo-Ammi. Dit gebeurt in de laatste jaarweek van de zeventig weken die genoemd worden in Dan.9:24. In deze zeventigste week wordt voor Israël de klok weer in gang gezet, de Heer zal terugkeren op de Olijfberg en persoonlijk Israël uit de dood opwekken. Sommigen zien in de klagende menigte die wordt weggestuurd het christendom, dat niet wil dat Jezus zich opnieuw met Israël zal bemoeien, het is dood, het heeft de Messias gedood en het moet als straf dood blijven. Het lijkt me dat de typologische uitleg hier te ver wordt doorgevoerd en daardoor ontspoort.

Latere genezingen

Onmiddellijk na de opwekking van het dochtertje van Jaïrus is sprake van genezing van twee blinden en een doofstomme. Het is opvallend dat de blinden Hem aanroepen met Zoon van David, de koninklijke titel van de Messias, van wie door Jesaja is gezegd dat Hij de doven zou doen horen en de blinden zou doen zien (Jes.29:18). Uit hun roep “Heb medelijden met ons” blijkt dat zij niet vragen om rechtvaardigheid, maar om barmhartigheid, dat ze ook niet komen met eisen, maar met een ootmoedig gebed. Het is deze positie die Israël in de toekomst zal moeten hebben bij het zien van Hem die zal komen met de wolken en die zij hebben doorstoken (Openb.1:7). Dan past Israël alleen een houding van ootmoedig bidden om barmhartigheid. Jezus stelt dan de oprechtheid van de blinden op de proef door hen binnenshuis te vragen of zij geloven dat Hij hen genezen kan. Op hun bevestigend antwoord worden zij genezen, ook weer op grond van hun geloof. Maar ondanks het uitdrukkelijke bevel van Jezus om Hem niet als de Messias bekend te maken door van hun genezing te vertellen, gaan zij de gehele streek op de hoogte brengen van hun genezing. Een doofstomme die bovendien bezeten was, wordt ook genezen. Bij hem wordt de boze geest uitgedreven met als gevolg dat hij kan spreken. Dit gebeurt ook binnenshuis en de schare kan van dit feit dus geen getuige zijn geweest. De reactie van de schare dat zoiets in Israël nog nooit is voorgekomen, moet dus slaan op alles wat die dag gebeurd was. Het is de indruk die het werk van de Messias in het algemeen op het volk heeft gemaakt en daarnaast vermeldt Mattheüs de reactie van de Farizeeën op het werk van Jezus. Zij beweren dat Jezus de kracht voor zijn werken niet van de Heilige Geest ontvangt, maar van de overste der boze geesten. De Farizeeën geloven niet en verklaren dat de Heilige Geest een geest van Satan is. Hiermee zondigen zij tegen de Heilige Geest, de enige zonde die niet vergeven wordt.