Galaten 1


Afzender, geadresseerden en groet

De brief aan de Galaten is maar een klein bijbelboek met een eenvoudige waarheid. Anders dan de brief aan de Romeinen die meer zaken tegelijk aan de orde stelt, zoals hoe God zondaren verlost, de verhouding jood tegenover Griek, de positie van Israël, heeft de brief aan de Galaten een enkelvoudige boodschap namelijk de verdediging van zijn evangelie door Paulus tegenover de dwaalleer van joodse ijveraars die betoogden dat heidenen die zich tot Christus bekeerden, zich moesten onderwerpen aan de Mozaïsche wetten. In de ogen van Paulus betekende dit zeer terecht het vervallen tot geestelijke slavernij aan de wet. Dit is zozeer in strijd met het evangelie dat Paulus verkondigt, dat hij vaak krasse taal gebruikt om deze opvatting te bestrijden.

Paulus begint de brief met een verdediging van zijn ambt als apostel. Iets wat ook wordt aangetroffen in de tweede brief aan de Korintiërs: hij is een apostel van en door Jezus Christus. Paulus, apostel (het Grieks kent geen onbepaald lidwoord “een”), dat is: Paulus, van beroep of roeping apostel, een gezondene, niet door mensen, maar door Jezus Christus en God (vs 1).

Er is maar één evangelie

Direct nadat Paulus dit in de aanhef van zijn brief heeft gezegd, volgt met “God die Hem (=Christus) opgewekt heeft uit de doden” in het kort de inhoud van de evangelische boodschap van Paulus. De kern van zijn boodschap is de Opstanding van Christus. Dat is het evangelie van Christus dat Paulus predikt en wat hij de Galaten ook heeft verkondigd. Een ander evangelie is er niet!

Het is een onjuiste gedachte dat het Kruis gepredikt moet worden. In 1Kor.2 predikt Paulus weliswaar het Kruis, maar verderop in die brief, namelijk in 1Kor.15, staat dat de Gekruisigde is opgewekt uit de doden als eersteling dergenen die ontslapen zijn.

Het eerste gedeelte van 1Kor.15 handelt over de Opstanding van Christus en het tweede gedeelte over onze opstanding met Christus. De boodschap van Paulus begint inderdaad bij het kruis, maar beperkt zich daartoe niet. Tegen de Korintiërs zegt Paulus dat er meer te zeggen is, het kruis is maar een begin. Als een mens niet méér weet dan dat Christus gekruisigd is, dan is de prediking zonder inhoud en ook het geloof en is Paulus een leugenaar, dan is een mens nog in zijn zonden. Als een mens alleen voor dit leven zijn hoop op Christus gebouwd heeft, is hij de beklagenswaardigste van alle mensen (1Kor.15:12-34). In Kol.2:15 staat dat Christus de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld heeft en zo over hen heeft gezegevierd. De gekruisigde Christus is uit de dood opgestaan en leeft als overwinnaar. Het accent moet niet liggen op: zie hoe God in de persoon van Jezus de zonden van de wereld oordeelt, het accent moet liggen op het nieuwe leven. Door met Christus te sterven legt men de oude schepping af, door met Hem op te staan wordt men eerstelingen van een nieuwe schepping. De gelovige leeft tussen het verleden van het kruis en de toekomst van de wederkomst, hij leeft in het heden van de genade. De situatie op dit moment is dat Christus is opgewekt en gezeten is in de hemel aan de rechterhand van God op de troon der genade. De situatie van de gelovige is dat hij naar zijn oude mens moet leven in een zondige oude schepping, maar naar zijn nieuwe mens een nieuwe schepping in Christus is geworden en door Christus wordt geregeerd vanaf de troon der genade. De gelovige mag, omdat Christus hem nieuw leven heeft gegeven door wedergeboorte en omdat Christus hem regeert, met vrijmoedigheid naderen tot de troon der genade om daar barmhartigheid te ontvangen en genade te vinden om hulp te verkrijgen te gelegenertijd (Hebr.4:16). Als Christus ook voor de gelovige op de rechterstoel zou zitten en niet op de genadetroon, dan zou geen gelovige tot Hem kunnen komen, want dan zou hij een zondaar zijn die komt tot een Heer die in rechtvaardigheid over de zondaar gaat oordelen. De uitslag van het oordeel staat dan al vast: ter dood veroordeeld. Maar “Wie in Hem(=Christus) gelooft, wordt niet veroordeeld” zegt Joh.3:18. Hij wordt begenadigd vanaf de troon der genade.

Het gaat om vergeving, niet om schuld

Voor de Galaten, voor christenen uit de joden en voor veel heiden-christenen was dit niet genoeg. Zij accepteerden niet dat er niet geoordeeld zou worden over de werken van de mens. In hun ogen kon niet worden toegestaan dat er alleen genade en geen schuld is, dat Christus de zijnen regeert vanaf een troon der genade en dat Hij alle schuld op zich genomen heeft zonder te verlangen dat de gelovige een deel betaalt. Paulus betoogt in zijn brieven voortdurend dat het gaat om vergeving en niet om schuld. Wij hebben vergeving ontvangen, wij zijn begenadigd in de geliefde (Efez.1:6). Als gelovigen naderen tot de troon, dan is het niet om vergeving te vragen voor wat dan ook, want zij hebben de vergeving al ontvangen. Zij naderen om te danken en om hulp te vragen voor het nieuwe leven in Christus, het oude leven is voorbij (2Kor.5:17). Nogmaals, dit is de situatie van de gelovige nu, op dit moment. De gelovige hoeft niet, zoals zo vaak wordt gedacht en beweerd, eerst te sterven en dan maar af te wachten of hij zalig wordt of niet. De gelovige is deel van het hemels koninkrijk en valt onder de heerschappij van de genade, van de vergeving der zonden. En een gelovige moet maar leren leven met de gedachte dat hij kan zondigen zoveel hij maar wil, want het is vergeven. Dat hij dan steeds meer gaat zondigen, is onzin.

Hij mag ook zoveel eten als hij wil, maar daarom besteedt hij zijn tijd niet aan voortdurend eten. Dan komt zijn maag in opstand en bij zondigen zijn geweten. Bij een ongelovige is dit echter ook het geval, dus het is niet primair een zaak van geloof. Als oude mens leven ook gelovigen onder de wet der zonde, dat wil zeggen zondigen zij en zijn voor God verwerpelijk en dood, als nieuwe mens leven zij naar de wet Gods, zijn zij vrij van zonde en dood en leven zij in Christus en met Christus bij God. Zie Rom.7:26. Om duidelijk te beseffen dat in de oude mens uit een aardse vader geboren, een nieuwe mens geboren kan worden uit water en Geest (Joh.3:5), is een verandering van denken nodig (Rom.12:2) gericht op andere dan aardse dingen. Als eerstelingen van een nieuwe schepping leven gelovigen onder een nieuw verbond, het oude verbond is voor de oude schepping en voorbij (2Kor.5:17). En gelovigen kunnen niet onder twee verbonden tegelijk leven, niet God dienen en de Mammon (Luc.16:13). Ook christenen van nu kunnen kennelijk de gedachte dat van hen geen schulddelging wordt verlangd, moeilijk verdragen. Genade alleen kan nooit voldoende zijn, men moet ook iets doen. Concreet komt het er dan op neer dat men zich weer stelt onder de wet en door werken der wet probeert verzoening te bewerkstelligen door eigen streven. In verband hiermee moet ook worden gezegd dat zelfs het houden van de geboden uit dankbaarheid niet juist is, omdat dan zondigen tegen een van de geboden een vorm van ondankbaarheid is. “Ik wou dat ik zo’n mooie jas had” is dan niet alleen een compliment aan de drager van de jas, maar ook een uiting van ondankbaarheid, want “Gij zult niet begeren iets dat van uw naaste is”. Dit is misschien te scherp gesteld, maar het is in principe waar. Op die manier valt er niet te leven. Paulus leert dat God de gelovige rechtvaardig rekent: wij dan gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus (Rom.5:1). Dit gaat buiten de wet om (Rom.3:21). De wet is een tuchtmeester geweest tot Christus (moest leiden tot geloof in Christus), met het doel dat een gelovige uit dit geloof gerechtvaardigd zou worden, zegt Paulus verderop in deze brief (Gal.3:24). Om de prediking van rechtvaardiging uit geloof stond het apostelschap van Paulus ter discussie, omdat de christenen uit het jodendom het anders hadden geleerd en het is nu eenmaal moeilijk wat je geleerd hebt te vergeten en iets anders daarvoor in de plaats te leren. Het is gemakkelijker de leermeester van het nieuwe niet te geloven en iemand te geloven die zegt dat het oude juist is. Daarom zegt Paulus zeer terecht dat iemand die het anders verkondigt (namelijk óók de wet en de besnijdenis), wie dat ook mag zijn, vervloekt is. Allen die het van werken der wet verwachten, liggen onder de vloek (Gal.3:10).