Hoofdstuk 2


God oordeelt rechtvaardig

In dit gedeelte zegt Paulus dat zij die de dingen van Rom.1:28-32 doen, geen verontschuldiging hebben, want zij kunnen God en Zijn rechtseis kennen, zelfs al was het alleen maar uit de schepping (1:19-23). Maar al hebben de heidenen geen verontschuldiging, het past niet over hen te oordelen, want dat zou inhouden dat degene die oordeelt, weet hoe het wel moet, maar het toch niet doet.Want hij die oordeelt, veroordeelt zichzelf, want hij doet dezelfde dingen (vs 1). Dit is vooral gericht tegen de joden, want die oordelen met de wet van Mozes in de hand, zeer hard over de heidenen. Zij verwerpen zelf echter de weg tot behoud, de Christus, de enige weg die van het schepsel naar de Schepper leidt. Zo zijn zij in hun denken en handelen eveneens op het verkeerde pad gekomen. Wie zijn geloof niet bouwt op het fundament Christus, wordt door de toorn van God overgegeven aan een verwerpelijk denken. Het oordeel over verkeerd handelen, voelen en denken is de dood, zegt Rom.6:16, maar dit oordeel is uitgesteld tot de dag des toorns. Dit maakt aan de ene kant bekering mogelijk (doel van het uitstel), maar kan aan de andere kant leiden tot een groei van de schuld (ophopen van de toorn). Dus het feit dat God de zonde nu niet bestraft, houdt niet in dat de straf niet zal komen. Als men dat denkt, minacht men de rijkdom van Zijn goedertierenheid, lankmoedigheid en verdraagzaamheid. Op de dag des oordeels komt het uitspreken van het oordeel, dus het vonnis. Bij de wederkomst van Christus komt de toorn over de levenden. Ieder mens zal dus loon naar werken krijgen: eeuwig leven voor hen die door te geloven het enige goede werk hebben gedaan en toorn over hen die dit niet hebben gedaan (vs 6-11). Dit is het oordeel en dat is naar waarheid, wat wil zeggen dat God de echte waarheid van ons handelen, voelen en denken weet. De NBG-vertaling heeft in vs 2 “onpartijdig” wat verwijst naar die joden die dachten dat God joden anders zou oordelen dan heidenen, omdat de joden zijn uitverkoren volk zijn. Zelf weten wij niet wat waarheid is, Kant zegt in zijn filosofie al: de waarheid verschilt naar tijd en plaats. En als een mens de waarheid niet kent, mag hij ook niet oordelen. Paulus vervolgt dan: omdat bij God geen aanzien des persoons is, wordt het kwaad (ongeloof) gestraft bij jood en Griek en het goede (geloof) beloond bij jood en Griek. De wet maakt hierbij niets uit, omdat zonder wet zondigen in de dag des oordeels oordeel met zich meebrengt en onder de wet zondigen ook (vs 12 en 16).Alleen zij die daadwerkelijk de wet volbrengen, dat wil zeggen God en de naaste (=Christus) liefhebben, zullen gerechtvaardigd worden. God verkiest geloof, zegt vs 13.Dit komt later weer ter sprake in de hoofdstukken 3,4,9,10 en 11 van deze brief.

Kennis van de wet

Kennis van de wet is niet voldoende om niet veroordeeld te worden.De wet van Mozes werd de joden veelvuldig voorgelezen. In de grondtekst staat in vs 13 voor “hoorders” een woord dat niet slechts luisteraars betekent, maar “geïnteresseerde en genietende luisteraars”. De hoorders zijn hier joden die de wet naar de letter op hun duimpje kennen en interpreteren. Voor God geldt deze kennis niet, de wet houden geeft rechtvaardiging. Paulus zegt daarom dat heidenen die de wet (naar de letter)niet hebben, de wet (naar de geest) wél kunnen bezitten en daders der wet kunnen zijn (vs 14,15). Paulus herhaalt hier wat hij in vs 12 heeft gezegd.

De joden en de wet

In vs 17 trekt Paulus vervolgens direct van leer tegen de joden en dan vooral tegen hen in de gemeente van Rome die kennelijk van mening zijn dat ze meer zijn dan de heiden-christenen in de gemeente en zulks op grond van het feit dat zij jood zijn, op de wet rusten en op God roemen. In het hierna volgende deel van de brief komt het besneden zijn daar nog bij. De joden denken door hun kennis van de wet de wil van God beter te weten dan de niet-joden. De laatsten zijn blind, in de duisternis, onwijs en onwetend en de joden denken dat zij een leidsman, een licht, een onderrichter en leermeester moeten zijn, omdat kennis en waarheid van de wet in het jodendom gestalte gekregen heeft. Paulus bestrijdt dit door verwijzing naar wat hij eerder geschreven heeft in vs 13 en zegt nogmaals dat de Joden hoorders, maar geen daders van de wet zijn. Door hun gedrag wordt de naam van God gelasterd. Dit staat ook in Jes.52:5, Ezech.36:23 en 2 Sam.12:14. In laatstgenoemde bijbelgedeelte werd de naam van God niet gelasterd door Davids overspel, want dat gebeurde in het verborgene (2 Sam.12:12). Het werd dus niet door anderen gezien en Gods naam kan niet door iemand worden gelasterd op grond van iets wat niemand heeft gezien. Gods naam werd gelasterd door de dood van Uria en zijn mannen (2 Sam.11:27 en 12:9). Het feit dat zij Uria konden verslaan, was voor de heidenen een bewijs dat de God van Israël toch niet zo machtig was als de Israëlieten beweerden.

De besnijdenis baat de joden niet

Ook het teken van Gods verbond, de besnijdenis, baat de joden niet. Nu zouden de joden zich nog kunnen laten voorstaan op hun besnijdenis. Paulus zegt echter dat besneden-zijn alleen iets voorstelt als men de wet houdt, dader der wet is, dus gelooft. Is dit niet het geval, dan is immers het besneden-zijn hetzelfde als onbesneden-zijn. In Rom.4 wijst Paulus ook op het feit dat Abraham geloofde en daarom gerechtvaardigd was. Pas daarna werd hij besneden. Door de besnijdenis behoort een Israëliet tot het verbondsvolk, maar de besnijdenis is slechts een uiterlijk teken en zegel hiervan. Later heeft dit verbondsvolk de wet gekregen, aan die wet moest het zich houden. Daarom heeft besnijdenis alleen nut indien men de wet houdt. Hoe het met dit laatste in werkelijkheid gesteld is, heeft Paulus al gezegd in Rom.2:12-24. Alleen voor daders der wet, dus voor hen die geloven, zou besnijdenis nut hebben. Daders der wet zullen gerechtvaardigd worden (vs 13) in de dag dat God de verborgen dingen zal oordelen (vs 16). Het gaat dus om de verborgen dingen, niet om de dingen die geopenbaard zijn, dat wordt door Paulus in vs 28,29 nog eens uitdrukkelijk gezegd.

Openbaar, dus in het vlees besneden zijn heeft geen waarde, maar in het verborgene, dus in het hart besneden zijn (vs 29). In vs 27 zegt Paulus dat de besnedenen van hart, die in het vlees onbesneden zijn, door het volbrengen van de wet door hun leidsman, Christus, zullen oordelen over hen die de wet overtreden, hoewel ze wet en besnijdenis gekregen hebben met het doel dat ze zouden geloven. Dat de wet een verzameling eisen is waaraan men moet voldoen om voor God rechtvaardig te zijn, wordt ook door Jezus afgewezen. Hij spreekt van uw wet en hun wet (Joh.8:17,10:34 en 15:25),niet van onze wet. De gelovige wordt gerechtvaardigd uit geloof (Rom.5:1),niet uit werken der wet. In het begin van hoofdstuk 3 wijst Paulus de joden nog wel op het belangrijkste voorrecht van de Jood namelijk dat het evangelie van God in de heilige Schriften beloofd is (Rom.1:2) en dat die Schriften de joden zijn toevertrouwd. Het moet dus voor hen gemakkelijker zijn om tot geloof te komen dan voor de anderen. De christen-joden in Rome hadden van dit voorrecht gebruik gemaakt ! Kort en bondig zegt Paulus deze dingen ook in de brief aan de Galaten: Nogmaals betuig ik aan ieder, die zich laat besnijden, dat hij verplicht is de gehele wet na te komen . Gij zijt los van Christus, als gij door de wet gerechtigheid verwacht; buiten de genade staat gij. Wij immers verwachten door de Geest uit het geloof de gerechtigheid, waarop wij hopen (Gal.5:3-5).

Wedergeboorte

Daders der wet, gelovigen, gerechtvaardigden, zijn termen die hetzelfde begrip dekken. Een daaraan gelijke term is: wedergeborenen. Een wedergeborene is een mens die, letterlijk vertaald, van bovenaf geboren is, die als het ware in zijn oude mens een nieuwe mens gekregen heeft. De oude mens blijft dan hetzelfde, de nieuwe mens is het in de mens verborgene. Dit is een van die dingen die deel uitmaken van het evangelie van Paulus dat hem door Christus is geopenbaard (Rom.2:16 en 16:25). In Joh.3:1-21 heeft Jezus hierover een gesprek met Nicodemus, maar de leraar van Israël begrijpt niets van wedergeboorte. Hij denkt dat een mens dan vanuit de moederschoot opnieuw geboren moet worden en beseft niet dat dan voor de tweede maal een oude mens geboren wordt. Jezus zegt dan tot Nicodemus dat bij wedergeboorte door de Geest in de oude mens een nieuwe mens geboren wordt. Deze nieuwe mens wordt geboren uit water en geest. Het evangelie naar Johannes is geen chronologisch maar een gegroepeerd verslag. Eerst vertelt Johannes alles wat hij te zeggen heeft over de menswording van Gods zoon en daarna komen de door Jezus verrichte wonderen. Die wonderen worden niet verteld met de bedoeling verbazing te wekken, maar Johannes geeft ze om de diepere betekenis die erachter ligt. Het eerste wonder is de verandering van water in wijn op de bruiloft te Kana en dit wonder staat vlak voor de reiniging van de tempel (de reiniging van Israël door het offer van Jezus en niet door offerdieren) en het gesprek met Nicodemus (reiniging van de individuele Israëliet door wedergeboorte).

De bruiloft te Kana

Op de bruiloft te Kana is op een zeker moment de wijn op en zoiets is een schande voor de bruidegom en zijn familie. Uit het feit dat ook de moeder van Jezus op de bruiloft was genodigd mag worden aangenomen dat Jezus zeer waarschijnlijk tot de familie van de bruidegom of van de bruid behoorde en Hij behoedt hen voor een schandaal. Maar hier wordt tegelijk een voorbeeld van reiniging zowel voor Israël als voor de individuele Israëliet gegeven. De reinigingsvaten zijn leeg, de aanwezige gasten hebben voldaan aan de reinigingsvoorschriften van de wet en zijn Oudtestamentisch rein. Jezus laat dan de vaten met water vullen, het beeld voor het woord van God. Bij goed begrip toont het woord van God Jezus als de Messias die Christus genoemd wordt, het levende water zoals Hij vlak daarna in het evangelie van Johannes tot de Samaritaanse vrouw zegt.

Dit water verandert Jezus in de wijn van de wedergeboorte, wijn is het beeld van de Geest en als een Israëliet levend water heeft en dus in Jezus als de Messias gelooft, dan is hij wedergeboren. Indien Israël op deze derde dag het teken had begrepen en tot wedergeboorte was gekomen dan was het woord van Hosea 6:2 werkelijkheid geworden: Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derde dage zal Hij ons oprichten en wij zullen leven voor zijn aangezicht.

Oude mens en nieuwe mens

Dit laatste geldt nu voor hen die geloven in Jezus als de opgestane Heer en hun Verlosser. Zij zijn dan wedergeboren en er is dan in hun oude mens een nieuwe mens aanwezig. Het enige wat God in deze wereld nog doet, is zorgen dat deze nieuwe mens, ondanks alles wat de oude mens doet of overkomt, gebracht wordt waar hij thuishoort: in een nieuw leven met Christus. In het “links-rechts schema” hoort de oude mens aan de linker- en de nieuwe mens aan de rechterkant. Van de in dit schema genoemde dingen staan de rechtse niet, maar de linkse wel onder invloed van de satan. De satan heeft de linkse dingen afgeweekt van de rechtse, daardoor kan de mens in de schepping de Schepper vaak niet meer zien, noch in het zienlijke het onzienlijke. De kracht van de satan maakt dat velen de kloof tussen links en rechts niet meer kunnen overbruggen en terugvallen op een gelijksoortige, horizontale relatie. De kracht van de satan is gebroken, het werk van Jezus overbrugt de kloof. Wie in Hem gelooft, leeft eeuwig, wie in Hem gelooft, staat nog links, maar gaat naar rechts. Door het breken van de kracht van de satan is het mogelijk over te gaan van links naar rechts, zelfs op het laatste moment zoals de werkers van het elfde uur die niet minder worden beloond dan de werkers van het eerste uur (Matth.20:1-16) en zoals een van de misdadigers die samen met Jezus gekruisigd werd (Luk.23:42,43). Alleen het werk van Christus kan dit, proberen het door menselijke activiteit, in welke vorm ook, te bereiken, is tot mislukking gedoemd, het staat te dicht bij de leugen, het is ingesponnen in dwaasheid. Ook Israël verwachtte dat menselijke activiteit en wel God behagen door het brengen van offers en het vervullen van Gods eisen, in de wet neergelegd, tot rechtvaardiging zou leiden, ondanks het feit dat de profeten bij voortduring hebben verkondigd dat rechtvaardiging alleen door geloof mogelijk is. Voor Israël is het resultaat gelijk geweest aan al het andere werken van de mens uit. In Matth.18:15-17 zegt Jezus in het kort hoe het met Israël zal gaan. De broeder (Israël) heeft gezondigd en Jezus bestraft hem onder vier ogen. Israël luistert niet en er zullen twee getuigen komen om Israël opnieuw tot bekering op te roepen (Openb.11:3-13). Luistert Israël dan nog niet (en Israël zal niet luisteren), dan zal de Gemeente aan Israël de laatste kans geven. Mocht dit ook tot niets leiden, dan staat Israël gelijk met de heiden en de tollenaar. Met de Gemeente bedoelt Jezus hier de gelovigen, want volgens Matth.16:16-18 is de belijdenis van Petrus uit vs 16 het fundament waarop de Gemeente gebouwd is. Jezus spreekt hier op hoog niveau over de toekomst. Petrus komt dan op aards niveau met het heden: hoe vaak mag mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven ? Het antwoord van Jezus is weer op hoog niveau: 70 x 7 maal namelijk de 490 jaar van Daniël 9:24, die eindigen bij de wederkomst van Christus. Tot die dag blijft er vergeving voor Israël mogelijk, op die dag geeft de Gemeente de laatste kans. Nu zou de fout gemaakt kunnen worden te denken dat wat door Jezus in Matth.19:1-12 over de echtscheiding en door Paulus in Rom.1:22-27 over homofilie wordt gezegd niet letterlijk bedoeld wordt. Natuurlijk is dit wel het geval, maar deze zaken worden niet naar voren gebracht als zonden die boven de andere zonden (Rom.1:29-31) zouden uitsteken. Zij dienen als voorbeeld met de bedoeling een dieper liggende betekenis uit te leggen aan de hand van zaken die meer aan de oppervlakte liggen, duidelijker zichtbaar en meer begrijpelijk zijn. Uit dit gebruik als voorbeeld de conclusie trekken dat echtscheiding en homofilie voor God erger zijn dan het stiekem wegnemen van een koekje of het frauderen bij de belastingaangifte, is onjuist. Uit de woorden van Jezus in Matth.19:11 “Niet allen vatten dit woord, alleen zij, aan wie het gegeven is”, volgt overduidelijk dat hier niet alleen gezegd wordt: een huwelijk kan alleen worden beëindigd op grond van overspel. Dat is zo eenvoudig dat alle toehoorders dat wel kunnen vatten. In Joh.16:25 zegt Jezus ook dat Hij in beelden spreekt die de aangesprokenen dan dus zelf moeten omzetten. Zie ook vs 29. Zo is het ook met Paulus in Rom.1:26,27. Hij neemt homofilie als voorbeeld voor de relatie van Schepper tot schepsel tegenover die van schepsel tot schepsel. Wie dit niet zo wil zien, kan uit dit gedeelte van de Brief aan de Romeinen niet anders concluderen dan:

  1. homofilie is een kwestie van denken, dus mentaal en niet lichamelijk (1:28);
  2. alle heidenen zijn homofielen (1:18);
  3. ook de Joden van Rom. 2 zijn homofielen, want zij doen evenzo (2:1). Deze conclusies zijn absoluut onjuist, dat zal iedereen moeten toegeven.