Openbaring – Hoofdstuk 12


Lossingsvoorwaarden

Zoals hiervoor in “Het geopende boek” werd aangegeven kan de inhoud van het boekje dat Johannes moest opeten (Openb.10:9,10) niets anders zijn dan dat wat te maken heeft met de lossing door de losser Christus, het zal dan de akte en de voorwaarden van de koop van de wereld moeten bevatten. Vlak voordat Johannes hoort dat hij het boekje moet opeten, is er door de engel gezworen dat geen uitstel meer gegeven zal worden en dat bij het klinken van de zevende bazuin het geheimenis van God voleindigd zal zijn (10:6,7). Maar vóór de lossing een feit kan worden, moet nog worden bepaald wie en wat wel in de lossing betrokken zal zijn en wie en wat niet. Er moet aan bepaalde (koop)voorwaarden worden voldaan. Deze worden in Openb.11:1-13 genoemd, deze verzen bevatten het eerste deel van de profetie die Johannes volgens Openb.10:11 profeteren moest.

Bouw en opmeten van de tempel

Bij lossing van een perceel land moest aan het bepalen van de grenzen van het geloste de nodige zorg worden besteed. Bij elke eigendomsoverdracht moest hetgeen overgedragen zou worden eerst worden opgemeten. In 11:1 wordt daarom gesproken van het meten van de tempel. Dit moet door Johannes worden gedaan en hij wordt dus nu van passief toeschouwer een actief medewerker in de plannen tot (ver)lossing van de wereld uit de handen van de satan. De tempel die hij moet meten is niet de tempel uit de tijd van Jezus. Het boek Openbaring is omstreeks het jaar 95 geschreven, terwijl Jeruzalem en de tempel door de Romeinen in het jaar 70 zijn verwoest. De door Johannes te meten tempel is derhalve een tempel die in de voor ons nabije toekomst nog moet worden gebouwd. De aanwezigheid van een tempel blijkt ook uit Daniël 9:27 waar gesproken wordt over het doen ophouden van slachtoffer en spijsoffer. In de laatste week van Israël wordt er dus geofferd en een godvrezende jood zal nooit ergens anders offeren dan in de tempel. In Dan.9:27 wordt verder gesproken van “een vleugel van gruwelen” en Christus brengt die in Matth.24:15 met de woorden “gruwel der verwoesting” in verband met de heilige plaats dus met de tempel. De aanwezigheid blijkt ook bij Paulus in 2 Tess.2:4 waar hij zegt dat de satan, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zich in de tempel Gods zet om aan zich te laten zien dat hij een god is. Duidelijk is de overeenkomst tussen “de gruwel der verwoesting die op de heilige plaats staat” en “satan die zich in de tempel Gods zet”. Nu zal in de eerste plaats de tempel daar moeten worden gebouwd waar de tempel van Salomo heeft gestaan, op de Tempelberg, dat is de berg Moria, op de plaats die David daarvoor had bestemd, op de dorsvloer van de Jebusiet Ornan (2 Kron.3:1). In de tweede plaats zal de bouw onder leiding van de Messias moeten geschieden.

Plaats van de tempel

Wat het eerste punt betreft, bestaat er een groot, maar kennelijk niet onoverkomelijk probleem door het feit dat de plaats waar de tempel zal moeten staan, wordt ingenomen door de Rotskoepel, voor moslims een heilige plaats. Volgens de kranten The Jerusalem Post en The Everlasting Nation heeft Gersjon Salomon, de leider van de getrouwen van de Tempelberg en hooggeplaatst op de dodenlijst van de intifada, gezegd dat ernaar gestreefd wordt de beide moslimheiligdommen van de Tempelberg te verwijderen, zodat een begin kan worden gemaakt met de bouw van de derde tempel en aan de wereld kan worden bekendgemaakt dat de Tempelberg het centrum is van de joodse staat. Salomon gelooft dat de herbouw van de tempel zeer spoedig mogelijk zal zijn en dat dan de dromen van het joodse volk in vervulling zullen gaan. De hoeksteen voor de tempel ligt gereed. Het is een vier ton zware marmeren steen die zonder het gebruik van metalen gereedschap te Mispa Rimmon is uitgehouwen en dicht bij de oude stad wordt bewaard. Eveneens als een teken van de spoedige herbouw van de tempel en de komst van de Messias zien orthodoxe joden de herontdekking van de purperslak die de blauwe kleur voor de draad in de gebedskwasten(tzitzit) zal moeten leveren. De Jerusalem Post van 10 november 1990 vermeldde dat deze segulitslak weer in groten getale voorkomt aan de kusten van Israël, zodat men de kleurstof(chèlèd) weer kan gebruiken. Of in de tempel de offerdienst weer zal worden hersteld wil Salomon geheel aan de rabbijnen overlaten. Het is wel een feit dat een groep joden bezig is om in een jesjiva (een joodse theologische school) met het oog op de eventuele herbouw van de tempel de regels en de wetten aangaande de tempeldienst te bestuderen (Christenen voor Israël, okt.’91). Wat het tweede punt betreft, zal de antichrist zich voordoen als de Christus en door de joden als de Messias worden ingehaald. Er wordt in Matth.24:5;23-27 door Christus zelf wel voor deze valse Christussen gewaarschuwd, maar zelfs nu zien velen in de ruiter op het witte paard van Openb.6:2 de Christus. Het hele scenario moet er dan ongeveer zo uitzien: de antichrist gaat in de eerste helft van de 70e jaarweek optreden als vredevorst en in die hoedanigheid weet hij het conflict tussen Israël en de Palestijnen tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te brengen. Hij is voor de joden de verwachte Messias die vrede en rust brengt en de herbouw van de tempel mogelijk maakt. Maar “terwijl zij zeggen: het is vrede en rust, overkomt hun een plotseling verderf”(1 Tess.5:3). Zoals in Daniël 9 was voorspeld, zal deze valse Christus op de helft van de jaarweek, dus na 3½ jaar, het verbond met Israël verbreken, het offer doen ophouden en zichzelf in de tempel zetten als een godheid en als een gruwel over Israël verwoesting brengen 3½ jaar lang, dat is dan gedurende de laatste helft van de 70e week van Israël. De twee perioden van 3½ jaar worden nu eens uitgedrukt met 42 maanden en dan weer met 1260 dagen (een maand telde 30 dagen) en ook wel met de merkwaardige term “een tijd, tijden en een halve tijd”. Deze laatste formule om een tijdsduur van 3½ jaar te omschrijven wordt ook door Daniël gebruikt om de periode aan te geven waarin “de heiligen”, wat in het boek Daniël de joden betekent, zullen worden overgeleverd in de handen van de grote vijand uit de eindtijd. Opmerkelijk is dat hier ook sprake is van een goddelijke eed die vergelijkbaar is met die welke wordt gezegd in Openb.10:5- 7(Dan.7:25;12:7).

Het doel van het meten

Als in het Oude Testament door God wordt gemeten dan wil dit zeggen dat Hij de waarde van de geestelijke toestand van zijn volk toetst. God meet hier echter niet Zelf, Christus geeft aan Johannes de opdracht om te meten, maar Hij verstrekt wel het meetinstrument: een riet, een staf gelijk. In de Bijbel wordt als meetinstrument een meetroede, meetsnoer of meetstok gebruikt, nooit een riet of een staf. Riet is het symbool voor zwakte en staf juist voor kracht. Hier is het de breekbare, eindige mens die de macht en de kracht ontvangt een oordeel te geven over een volk, want Johannes krijgt de opdracht de joden die deze tempel hebben gebouwd, de aanbidders, te toetsen op hun geschiktheid om te behoren tot de gelosten. Met welke intentie hebben zij deze tempel herbouwd, was het ter ere van God of was het ter ere van de eigen natie Israël ? Behalve de aanbidders moeten ook de tempel en het altaar worden gemeten. Maar de maten van de tempel van Salomo en ook die van de tweede tempel zijn exact bekend en hier hoeft dus niet gemeten te worden om de afmetingen te weten te komen. Er moet gemeten worden om te controleren of van deze tempel de afmetingen wel kloppen met die welke gegeven zijn voor de bouw van de tempel van Salomo. We weten uit de oude literatuur dat het vroeger een gegeven feit was dat satan net als God tot scheppen in staat was, maar dat de schepsels altijd een gebrek moesten vertonen. De tempel gebouwd onder leiding van de antichrist die door de joden als Messias werd gezien, moet bij controle wel een fout vertonen. Van de uitslag van de meting wordt geen mededeling gedaan, maar dat het niet de van God gewilde tempel is, blijkt uit het feit dat al spoedig daarna de tempel zal worden ontwijd door de gruwel der verwoesting die op de heilige plaats komt te staan. Ook het tonen van de tempel Gods na het klinken van de zevende bazuin geeft de betrekkelijkheid aan van het bestaan van de “derde” tempel. Als het koningschap aan Christus gekomen is, gaat de tempel Gods, die in de hemel is, open en daarin wordt de ark van zijn verbond zichtbaar. Naast die hemelse tempel zal er in het duizendjarig vrederijk op de aarde een tempel zijn waarin een altaar staat, zoals wordt beschreven in Ezech.40-43. In 11:1 is dus sprake van meten om te bepalen wie en wat wel of niet bij de lossing is inbegrepen en van meten om de waarde van de geestelijke toestand te meten.Johannes moet er de voorhof die aan de heidenen gegeven is, buiten laten.Van deze voorhof wordt gezegd dat hij buiten de tempel is, omdat er in het tempelcomplex een paar voorhoven zijn en alleen de buitenste voorhof was de plaats die toegankelijk was voor de heidenen. Het ligt voor de hand dat Johannes die voorhof niet hoeft te meten, deze heidenen zullen niet bij de lossing zijn inbegrepen en de waarde van hun geestelijke toestand hoeft ook niet gemeten te worden. Zij zijn de volgelingen van de verwoester en zo vijanden van de echte Vredevorst. Zij zullen gedurende de Grote Verdrukking tot aan de Wederkomst van deze Vredevorst de heilige stad en dus ook de tempel die daarin ligt, vertreden. De opvatting dat hier het meten bedoeld wordt van de kerk (tempel) en van de dienst van de gelovigen aan God (altaar) en van de gelovigen zelf (aanbidders), terwijl de ongelovigen buiten dit meten zullen blijven, omdat voor hen de uitslag van de meting toch al vaststaat, is niet vol te houden. Als het goed is, dan kent de christen geen aardse tempel noch een altaar, hij aanbidt in geest en waarheid. Hij kent alleen een hemels heiligdom waar hij tot God nadert. In hoeverre dit voor een christen geldt, is een zaak tussen die christen en zijn Heer. Voor de Gemeente, als het Lichaam van Christus, geldt het met absolute zekerheid. Dit gedeelte van de bittere profetie die Johannes volgens Openb.10:11 moest profeteren, geldt zijn eigen volk: Israël. Tempel en altaar symboliseren de dienst van het getrouwe “gelovig overblijfsel”, terwijl de voorhof verwijst naar de “buitenstaanders”, de ontrouwe joden die samen met de goddeloze heidenen de getrouwen zullen vertreden.

De twee getuigen

In Openb.11:1,2 is er een wending van binnen naar buiten, van de tempel naar de voorhof buiten de tempel en vandaar naar de heilige stad. Vervolgens gaat het dan over personen en gebeurtenissen in de heilige stad, waar namens de Heer twee getuigen profeteren. Het verband tussen de twee gedeelten is weliswaar niet sterk, maar wel aanwezig. Nadat Johannes de volledige opdracht betreffende het opmeten van de tempel heeft gehoord en hem verder meegedeeld is dat de heidenen de heilige stad tweeënveertig maanden zullen vertreden, wordt hem gezegd dat gedurende een even lange tijd, maar nu uitgedrukt door de term twaalfhonderd zestig dagen, twee getuigen van God zullen optreden. De vraag die zich hier dan onmiddellijk opdringt, is: wordt met de term tweeënveertig maanden dezelfde tijdsduur van drieënhalf jaar bedoeld als met de term twaalfhonderd zestig dagen, of zijn dit de eerste en de tweede helft van de laatste jaarweek en worden daarom twee verschillende tijdsaanduidingen gegeven? Als het opmeten van de tempel in de eerste helft valt en de twee getuigen zouden profeteren in de laatste drieëneenhalf jaar,dan zullen de twee getuigen weer tot leven komen en naar de hemel opklimmen ongeveer op hetzelfde moment als de Heer met zijn Gemeente naar de aarde terugkeert.De hemelvaart van de twee getuigen en de wederkomst van Christus zouden dan tegelijkertijd gebeuren.Dit is zeer onwaarschijnlijk,te meer daar de vreugde van “hen die op de aarde wonen” dan toch wel getemperd zal worden door de verschijning van Christus op de Olijfberg.De geschenken die ze elkaar zenden (vs 10),zullen dan wel niet aankomen ! Voor een optreden van de twee getuigen gedurende de laatste helft van de zeventigste jaarweek van Israël zijn alleen tegenargumenten aan te voeren, argumenten ten gunste van deze opvatting zijn niet te vinden,alleen te bedenken. Het ligt veel meer voor de hand dat de brenger van de wereldvrede,die zijn macht heeft getoond door de twee getuigen,die onoverwinnelijk leken,te bestrijden en ze samen met hun volgelingen te doden (Openb.13:7),het na deze overwinning aandurft zijn ware aard te tonen.Na de nederlaag van de twee getuigen wordt het beest bejubeld en vereerd en het is dan een kleine stap naar het verbieden van offeren aan de god van die twee verslagen getuigen en naar het vereren van het beeld van het beest dat in de tempel op het altaar wordt geplaatst.Zoals Openb.13:14,15 zegt,wordt dit beeld van de vredebrenger door “hen die op de aarde wonen”,dus de mensen die puur aardsgericht zijn,gemaakt,daartoe aangesticht door het tweede beest,de valse profeet. Dan dreigt er een kink in de kabel te komen en worden de blijdschap over de overwinning en de vreugde van de aanbidding van het beest wreed verstoord door de hemelvaart van de twee getuigen. Maar de aandacht voor dit gebeuren wordt weer afgeleid door een aardbeving waardoor een tiende deel van Jeruzalem wordt verwoest en zevenduizend belangrijke inwoners worden gedood.De grondtekst geeft hier “namen van mensen”, misschien is dit het beste te vertalen met “notabelen” en niet met “personen”,wat juist minder persoonlijk is dan mensen. Verder is nog mogelijk dat het betekent: inwoners die persoonlijk bij name bekend zijn als vijanden van God. Het is dus logisch om aan te nemen dat de twee getuigen in de eerste helft van de laatste week optreden.Terwijl de oordelen aangekondigd door de zes bazuinen over de aarde gaan,profeteren deze twee getuigen.Er is hier steeds sprake van twee getuigen,want op vele plaatsen in de Bijbel wordt gezegd dat een zaak zal vaststaan op de verklaring van twee getuigen of van drie.Zie hiervoor onder andere Deut.19:15; Matth.18:16; Luk.10:1; Joh.8:17 en Hebr.10:28. De twee getuigen verkondigen de waarheid Gods inzake het verleden, het heden en de toekomst.

Vooral in het laatste deel van de periode, als de tempel herbouwd is, er weer offers mogen worden gebracht en er vrede en geen gevaar is, zal de boodschap van de twee getuigen hen niet in dank worden afgenomen. Want na de grote ontreddering die de Opname van de Gemeente zonder twijfel zal hebben veroorzaakt, zullen er valse christussen komen en troost brengen (Matth.24). Maar deze twee getuigen hebben een totaal andere boodschap. Bekleed met haren zakken als teken van rouw komen zij waarschuwen, kondigen zij rampen aan en roepen op tot bekering. Mogelijk vertellen zij de joden die vol ijver de tempel aan het herbouwen zijn geweest, dat dit symbool van de natie niet het beeld is van de vrede tussen God en het volk Israël en deze vrede ook nooit zal gaan symboliseren.

Vrede met God kan alleen via de ware weg tot behoud: de Messias.

Wie zijn de twee getuigen

De vraag wie deze twee getuigen zijn, is een vraag waarop in de loop der tijden vele antwoorden zijn gegeven. Onder al deze opvattingen zijn er veel waarin de twee getuigen als letterlijk worden beschouwd, het zijn dan dus personen die hebben bestaan. Maar daarnaast zijn er ook waarin de getuigen worden vergeestelijkt en in dat geval wordt dan het getal twee niet gezien als een aantal, maar als een teken waarmee wordt aangegeven dat het getuigenis op waarheid berust, omdat het door twee getuigen wordt gegeven. Vergeestelijken van de twee getuigen heeft echter geleid tot een doolhof van verwarde meningen, waarvan de ene nog onwaarschijnlijker is dan de andere. Zo zijn wel genoemd:

  • een onafgebroken reeks van getrouwe getuigen van de waarheid;
  • de Christenheid;
  • een kerk, uiteraard de kerk waartoe de verklaarder behoort;
  • Waldenzen en Albigenzen;
  • wet en genade;
  • wet en profetie;
  • oude en nieuwe verbond.

De letterlijke opvatting zegt dat er inderdaad in de laatste jaarweek van Israël in Jeruzalem twee bijzondere, wonderdoende profeten zullen opstaan. Hier wordt niet gesproken over systemen of iets dergelijks, maar over mensen die profeteren, die een lichaam hebben dat met zakken bekleed is, die een mond hebben waaruit vernietigende woorden voortkomen. Zij bezitten macht over de lucht, de wateren en de aarde en tenslotte worden zij vervolgd, gedood en ten hemel opgenomen. Of er inderdaad twee zijn, wordt duidelijk uit vs 10: “deze twee profeten”. Maar ook bij de verdedigers van de letterlijke betekenis is er geen overeenstemming wie de twee getuigen zijn, hoewel de opvatting dat het Mozes en Elia zijn verreweg de meeste aanhangers heeft. Bijna niet te verdedigen zijn:

  • Jeremia en Elia (in verband met Jer.5:14);
  • Jozua en Kaleb (door Karl Barth);
  • Petrus en Paulus (in verband met onbegraven lijken);
  • Johannes en Jacobus (in verband met vuur uit de hemel).

Een vaak gehoorde opvatting is, dat het hier Elia en Henoch betreft, omdat de bijbel van die twee zegt dat ze zijn opgenomen. Inderdaad is van Henoch gezegd dat hij door God is opgenomen (Gen.5:24) en ook dat hij een profeet was (Judas 14), maar tegen Henoch als een van de twee getuigen kan worden ingebracht dat hij geen jood was en er geen ander verband tussen Henoch en Israël kan worden gevonden dan dat hij in de boeken van Mozes genoemd wordt.

Mozes en Elia

Er zijn vele argumenten op grond waarvan mag worden aangenomen dat de twee getuigen Mozes en Elia zijn. Allereerst zijn daar de gegevens waaruit mag worden geconcludeerd dat een van de twee getuigen Elia is. “Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt” (Mal.4:5). Bij de komst van de Messias zal Elia terugkeren, daarom staat er jaarlijks bij elke Sedermaaltijd een lege stoel voor hem klaar. In Matth.11:14 zegt Jezus van Johannes de Doper, die dan in de gevangenis zit, dat hij Elia is die komen zou. Maar daarvóór heeft Jezus gezegd: “indien gij het (namelijk het koninkrijk) wilt aanvaarden”. De boodschap die Johannes bracht, was: Jezus van Nazaret is de Messias. Als Israël Johannes en Jezus had aangenomen, dan zou Johannes inderdaad de plaats van Elia hebben vervuld, want het koninkrijk zou zijn gekomen. Nu wordt er nog gewacht op de volkomen vervulling. Jezus zegt later uitdrukkelijk: “Elia zal wel komen en alles herstellen” (Matth.17:12). Toen Jezus dit zei, was Johannes al onthoofd en de Heer sprak in de toekomende tijd. Bovendien heeft Johannes de Doper niet alles hersteld, hij was dus een vooruitwijzing naar Elia geworden. De engel zegt in Luc.1:17 tegen de vader van Johannes, Zacharias, dat Johannes zal uitgaan voor het aangezicht van God in de geest en de kracht van Elia. Er is dus verband tussen Johannes en Elia, maar Johannes was Elia niet, ook niet een reïncarnatie van Elia. “En zij vroegen hem: zijt gij Elia? En hij zeide: ik ben het niet!” (Joh.1:21). Elia zelf komt dus straks terug. Elia zei dat er in jaren geen dauw of regen zou zijn, tenzij op zijn woord (1 Kon.17:1,Jac.5:17,18). Van de twee getuigen wordt gezegd dat zij de macht hebben de hemel te sluiten zodat er geen regen valt gedurende de dagen van hun profeteren. De periode van hun profeteren is drie jaar en zes maanden en zolang sloot Elia de hemel ook. In Openb. 11:3-6 zijn verder ook genoeg gegevens te vinden waaruit valt te concluderen dat de tweede getuige Mozes is. Allereerst is daar de verwijzing naar de eerste plaag die God via Mozes over Egypte bracht, de twee getuigen hebben de macht de wateren te veranderen in bloed. De andere plagen die er over Egypte kwamen, kunnen de getuigen ook over de aarde laten komen, zo dikwijls zij willen. Verder vinden we in Joh.1:21 dat Johannes zegt dat hij Elia niet is en de joden vragen dan: “Zijt gij dan de profeet ?”.Zij vragen niet “een”, maar “de” profeet en behalve Elia verwachten de joden kennelijk nog een andere profeet. Voor Israël zijn Mozes en Elia de twee grote getuigen en de rabbijnse traditie zegt ook dat Mozes samen met Elia zal komen. In Matth.17:4 wordt dit bevestigd bij de verheerlijking op de berg. Van Mozes wordt niet gezegd dat hij is opgenomen, maar de Heer heeft hem begraven en zijn graf is nooit gevonden. Judas 9 zegt dat Michaël en de satan in twist waren gewikkeld om het lichaam van Mozes en deze strijd zal zich niet afgespeeld hebben op de aarde, dus moet zijn lichaam weggenomen zijn.

De daden van de twee getuigen

Verdere argumenten voor Mozes en Elia als de twee getuigen, zijn te vinden in de door Mozes en Elia verrichte daden, zoals die ook bij de twee getuigen worden genoemd. Uit de mond van de twee getuigen komt vuur dat hun vijanden verslindt en zo liet Mozes vuur uit de hemel neerdalen op 250 man (Num.16:35) en ook Elia smeekte om vuur van de hemel om de soldaten die naar hem toe waren gestuurd, te verteren (2 Kon.1:9-12). Vuur is in de bijbel symbool voor oordeel en dit vuur uit de hemel is een duidelijk oudtestamentisch gegeven. Als de discipelen Jakobus en Johannes zeggen dat vuur van de hemel op een Samaritaans dorp moet neerdalen en het verteren, dan worden zij door Jezus bestraft. Het zou oordelen zijn, het tegenovergestelde van wat de Heer op aarde kwam doen. In de bijbel zijn opeenhopingen van wonderen aan te wijzen. Zo zijn er veel wonderen gebeurd tijdens de tocht door de woestijn (Mozes), ten tijde van de grote afval (Elia) en tijdens het leven van Jezus. Hier in Openb.11 is dit ook weer het geval met de twee getuigen Mozes en Elia. Maar als hun opdracht is uitgevoerd, worden zij verslagen door het beest en zij kunnen dan niet door het vuur dat uit hun mond komt dit beest verslinden, zoals zij, voordat hun opdracht was voleindigd, wel hun vijanden konden doden. Zoals wel vaker in de bijbel worden de krachten niet gedurende onbeperkte tijd gegeven, maar slechts zolang het nodig is. Denk hierbij aan het stralende gezicht van Mozes (Exod.34:29-35) en vooral aan Paulus. In Efeze deed God buitengewone krachten door de handen van Paulus, zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren (Hand.19:11,12). Tijdens een redevoering van Paulus in Troas viel Eutychus van drie hoog naar beneden en was dood, maar Paulus wierp zich op hem en bracht het leven in hem terug (Hand.20:7-12). Op Malta beet een adder in de hand van Paulus, maar deze schudde het dier af zonder enig letsel te ondervinden (Hand.28:3-5). Uit zijn brieven blijkt dat Paulus zelf later een zwakke gezondheid en zieke ogen had en niet in staat was anderen te genezen. Zo liet hij Trofimus ziek achter in Milete (2 Tim.4:20) en kon hij Timotheus alleen adviseren voor zijn gedurige ongesteldheden een weinig wijn te gebruiken (1 Tim.5:23). Het verdervend karakter van de oordeelswonderen en het strikte van de wraak tonen overigens opnieuw aan dat de tijd van de genade en van de lankmoedigheid Gods tijdens de laatste jaarweek absoluut tot het verleden behoort. Ook in de eerste helft van deze periode wordt duidelijk wat “Dag der Wrake” inhoudt.

Parallellen

De twee getuigen worden ook de twee olijfbomen en de twee kandelaren genoemd die voor het aangezicht van de Heer der aarde staan. Zij staan in dienst van de Heer. “Voor iemand staan” is de houding van dienstbaarheid. Dit is opnieuw een bewijs dat de twee getuigen personen zijn en geen begrippen. Bij de olijfbomen en de kandelaren moet worden gedacht aan Jozua de hogepriester en aan Zerubbabel de landvoogd, een nakomeling van David. Het betreft hier priester-koningen die gezalfd zijn met de kracht van de Heilige Geest. In Zach.4 zijn Jozua en Zerubbabel de twee gezalfden die vóór de Heer der aarde staan. Zij zijn twee trouwe getuigen bij het eerste herstel van Israël en bij het tweede, het definitieve herstel van Israël zullen er ook weer twee trouwe getuigen zijn. In Zach.4 is er één luchter (kandelaar) dat is Christus en er zijn twee olijfbomen (priesterschap en koningschap). Het koningschap en het priesterschap van Christus ondersteunen Israël, want de Messias zal als koning én priester op zijn troon zitten (Zach.6:13). Uit Exod.25:31-40 en 27:20,21 blijkt dat in de eredienst in de tabernakel en in de tempel kandelaar en olie zeer belangrijk waren. De olijfboom levert olie om licht te verspreiden. Zo zijn de twee getuigen als kandelaars lichtdragers, terwijl zij als olijfbomen voor olie (=kracht) voor zichzelf zorgen. Zij werken dus op eigen kracht, maar zullen om dit te kunnen doen ruim van kracht van boven worden voorzien door de Heilige Geest, iets wat de Heer ook beloofd heeft (Hand.1:8). Bij afwezigheid van de Messias richt de Heer via zijn twee getuigen tijdens afval en verdrukking een getuigenis op voor zijn koninklijke en priesterlijke waardigheid. Koning was Mozes, die in Deut.33:5 koning van Jesurun wordt genoemd en priester was Elia toen hij voor het gehele volk een offer bracht (1 Kon.18:38). Mozes en Elia zijn net als Zerubbabel en Jozua in hun koninklijke en priesterlijke waardigheid vooruitwijzend naar de Messias die komt en wederkomt en die uiteindelijk de aarde aan God zal teruggeven. In enkele opzichten zijn de twee getuigen ook een afschaduwing van Jezus. Er ligt een zwakke parallel in de dood in Jeruzalem, de opwekking na drie en een halve dag, de hemelvaart en de aardbeving. Jezus werd de dood ingedreven door de gecombineerde machten van de Romeinse(Pilatus) en de joodse leiders (Kajafas,Annas). Zo worden de twee getuigen overwonnen door de wereldse machthebber en de (joodse) geestelijke leider, de valse profeet. Maar tegen deze parallel kan worden ingebracht dat in 11:3 wordt gesproken van “Mijn (Christus) getuigen” en in 11:8 van “hun Heer”. De macht van de twee getuigen betreft de hemel, de wateren en de aarde. Zowel Mozes als Elia hebben hun bediening niet voleindigd. Niet Mozes, maar Jozua bracht het volk Israël in het beloofde land en Elia moest in zijn plaats Elisa, de zoon van Safat, zalven tot profeet. Elia en Mozes waren beide tekortgeschoten wat vertrouwen op God betreft. Mozes bij de rots die water gaf (Num.20:7-13) en Elia door zijn angst voor Izebel en zijn verzoek om te mogen sterven (1 Kon.19:1-16).\

Jeruzalem

Het arbeidsveld van de twee getuigen is Jeruzalem. Een zwaar terrein om te arbeiden, want het is de plaats waar Jezus werd verworpen en gedood en waar Hij de schande en de vloek moest dragen.

Maar juist van de twee getuigen wordt gezegd dat zij staan voor het aangezicht van de Heer der aarde, óók in Jeruzalem. Dit Jeruzalem zal Sodom worden genoemd om haar zedelijke verdorvenheid en Egypte om haar onderdrukking van het ware geloof. Ook in Jes.1:10,21 en in Jer.23:14 wordt Jeruzalem met Sodom vergeleken. In deze stad ondergaan de lijken van de twee getuigen een schandelijke behandeling. In het oosten wordt ernaar gestreefd een lijk op de dag van overlijden te begraven of anders een dag erna. Een lijk drieëneenhalve dag lang op straat laten liggen was een schande. De lijken worden gezien door de mensen die op de aarde wonen zowel uit de volken (heidenen) als uit de stammen (Israël). Het feit echter dat de lijken in het openbaar worden tentoongesteld, maakt dat door de opstanding en de hemelvaart van de twee getuigen kan worden aangetoond dat de Heer sterker is dan zijn vijanden. De getuigen klimmen op in “de” wolk, niet in “een” wolk. Het moet dan een bekende wolk zijn en dat is mogelijk de wolk van Openb.10:1 of de wolk van Luc.9:34 of die van Hand.1:9. Ook een mogelijkheid is, dat het de Sjechina (de heilige aanwezigheid van God) is, dat is de wolkkolom in de woestijn (Ex.40:34-38). Het meest voor de hand liggende is hier dat de wolk in alle vijf de gevallen dezelfde is. In vs 7 wordt voor de eerste keer in de Openbaring melding gemaakt van het optreden van het beest. In Openb.6 kwam hij wel voor in de gedaante van de ruiter op het witte paard, maar toen werd hij nog niet in zijn ware gedaante openbaar, want hij probeerde daar nog door te gaan voor vredevorst. Dat het maar een schijnvrede was die hij propageerde, bleek uit het feit dat in zijn gevolg oorlog, dood en verwoesting de meest opvallende plaatsen innamen. De zeven bazuinen zijn hiervoor ingedeeld in vier plus drie. De drie weeën behoren bij de laatste drie bazuinen. Het eerste wee is de vijfde bazuin (9:12), het tweede wee is de zesde bazuin (9:13-21 gevolgd door 10:1-11:13). Het derde wee is dan de zevende bazuin (vanaf 11:15). Als de twee getuigen opgestaan en naar de hemel gegaan zijn en er is een grote aardbeving geweest met veel verwoesting en doden, dan geeft de rest van de inwoners van Jeruzalem de God des hemels eer. Daarna komt toch het derde wee, want de eer en de heerlijkheid aan de God van de hemel geven, is nog niet de rechten van Jezus van Nazaret als de Messias erkennen. Het is nu eenmaal onmogelijk God op waarachtige en oprechte wijze te verheerlijken zonder zijn Zoon te erkennen.