De vijfde bazuin
Het oordeel van het eerste wee komt als de bazuin door de vijfde engel wordt geblazen. Ook nu valt uit de hemel een ster op de aarde, de klank van de vijfde bazuin heeft dus een resultaat dat veel lijkt op dat van het klinken van de derde bazuin. De hooggeplaatste die hier met ster wordt aangeduid is een engel die tot de volgelingen van Satan behoort, of het is Satan zelf. Vóór dit laatste pleit dat hem de sleutel van de put van de afgrond gegeven wordt, dus de beschikkingsbevoegdheid over duistere machten, maar dat hier gesproken wordt van een ster en bij de derde bazuin over Alsem als van een grote ster, pleit dan weer tegen deze opvatting. Hij die de put van de afgrond gaat openen is niet de oorspronkelijke bezitter van de sleutel, die wordt hem gegeven met de bedoeling dat hij zijn werk gaat doen in opdracht van de bezitter van de sleutel. Waarschijnlijk is dit Christus, want het is ook de Christus die als hogepriester het wierookvat met het vuur van het altaar op de aarde werpt om het sein te geven voor het begin van de oordelen. Eerder is al gezegd dat ook Satan wordt geroepen om met zijn engelen mee te werken aan de uitvoering van de oordelen en het is duidelijk dat de machten die uit de put van de afgrond komen satanische machten zijn. Hun koning is volgens vs 11 de engel des afgronds Verderver, dit is in het Hebreeuws Abaddon en in het Grieks Apollyon. De afgrond als de plaats waar de duistere machten hun verblijfplaats hebben is enige malen in het boek Openbaring terug te vinden: in 11:7 en 17:8 is het de plaats waaruit het beest opstijgt en in 20:1 en 3 de plaats waar de satan duizend jaar wordt opgesloten. Uit Luk.8:31 blijkt dat de afgrond de plaats van de boze geesten is en uit die tekst blijkt ook dat de boze geesten een verblijf in een kudde zwijnen verkiezen boven een verblijf in de afgrond. Het woord afgrond komt ook nog voor in Rom.10:7 waar het de betekenis heeft van plaats waar de geesten van de gestorvenen zijn, maar wat er gebeurt als de put geopend wordt doet elke gedachte aan deze betekenis teniet.
Demonische sprinkhanen
De engel opent de put van de afgrond en dan stijgt er zoveel rook op uit de put dat de hemel en de zon erdoor verduisterd worden. Uit de rook komen mysterieuze en demonische sprinkhanen te voorschijn, deze komen uit de afgrond en verspreiden zich over het land en hun wordt dezelfde macht gegeven als de schorpioenen hier op aarde hebben. Met het geven van de sleutel van de afgrond en met het geven van de macht die schorpioenen hebben, wordt duidelijk gemaakt dat de boze geesten niet uit zichzelf handelen, zij ontvangen de sleutel om te openen en zij ontvangen macht om te pijnigen (vs 5). Ook wordt hen gezegd aan wie en aan wat zij wel en geen schade mogen toebrengen (vs 4). Een schorpioen veroorzaakt door zijn steek een hevige pijn, maar op een enkele uitzondering na is de steek niet dodelijk. De sprinkhanen mogen de hun gegeven macht alleen gebruiken om mensen te pijnigen, met uitzondering van hen die het zegel van God op hun voorhoofd hebben. Uit Openb. 7 is bekend dat dit de 144000 verzegelden uit Israël zijn. De rest van de mensheid mag gepijnigd worden, dus ook zij die behoren tot de schare die niemand tellen kan. De pijnigingen zijn toch wel zo erg dat de mensen liever zouden willen sterven dan de pijn nog langer verdragen, maar sterven is niet mogelijk “de dood vlucht van hen weg “. Wat Johannes hier getoond wordt, doet hem aan sprinkhanen denken, maar de verdere beschrijving geeft wel aan dat het hier andere wezens betreft of dat hier sprake is van door boze geesten bezeten sprinkhanen die daardoor tegennatuurlijk handelen. Zij eten geen gras en hebben een kracht en een uiterlijk die de proporties van die van sprinkhanen ver te boven gaan. Verder hebben zij volgens vs 11 een koning en “de sprinkhanen hebben geen koning” zegt Spr. 30:27. Wat wel voor “echte” sprinkhanen pleit is de duur van hun macht. Zij mogen de mensen vijf maanden lang pijnigen en dat is precies de normale levenscyclus van sprinkhanen, die duurt van mei tot september. Nu weten we uit de evangeliën dat demonen van binnenuit in een mens werken en hem kunnen drijven tot daden die soms vreselijk zijn, maar waar hij niet aansprakelijk voor is. Als een mens dan met de gevolgen van zijn daden wordt geconfronteerd, kan het heel goed gebeuren dat hij het liefst een einde aan zijn leven zou maken om het verdriet en de pijn van zijn daden te ontvluchten. De demonen in de mens worden in de evangeliën vaak voorgesteld als wezens die kunnen denken, spreken en andere menselijke of dierlijke handelingen kunnen verrichten. Maar al worden ze als menselijke of dierlijke wezens voorgesteld, ze zijn en blijven geestelijk, het zijn (boze) geesten. We weten uit de evangeliën ook dat Jezus de onreine geesten vaak heeft bevolen uit een mens te gaan en dat de geesten hem dan gehoorzaamden. Enkele uit de vele voorbeelden: Matth. 15:21-28; Marc. 1:23-27, 3:11 en 9:14- 29;Luk. 6:18 en 8:26-39. In vs 7-10 volgt een nadere beschrijving van de sprinkhanen en dan is duidelijk dat dit wezens zijn die optrekken om over de aarde een spoor van vernielingen te trekken, zoals sprinkhanen ook doen bij een plaag.
De profetie van Joël
De profeet Joël beschrijft de aankondiging van de dag des Heren als een sprinkhanenplaag, die gevolgd wordt door de door een bazuin aangekondigde Dag des Heren met een talrijk en machtig volk dat het land dat als de Hof van Eden vóór hem ligt, zal veranderen in een woeste wildernis achter hem (Joël 1:2-2:11). In de beschrijving van het oordeel dat volgt op het klinken van de vijfde bazuin is veel van de profetie van Joël terug te vinden. In 2 Kron. 7:13-15 zegt de Heer tot Salomo dat wanneer Hij droogte doet komen en sprinkhanenplagen en het volk zich verootmoedigt, bidt en zich bekeert, de Heer hen zal vergeven en hun land zal herstellen. Hij zal naar hen luisteren als ze in de door Salomo gebouwde tempel bidden. Joël gebruikt dit in zijn profetie over de eindtijd. In de plaag van de kaalvretende sprinkhanen en andere insekten en het verwoesten van het land door de vijand, ziet hij een aankondiging van de Dag des Heren en hij roept op tot bekering zoals de Heer tot Salomo heeft gezegd (Joël 1:4-20). De Dag des Heren ziet Joël als een dag waarop een groot leger als sprinkhanen het gehele land kaalvreet. Vóór het leger is het land als de Hof van Eden, na de doorkomst een woestenij (Joël 2:3). In de Openbaring wordt bij de vijfde bazuin (Openb. 9) ook verteld over een sprinkhanenplaag bij het einde der tijden, maar daar is sprake van het pijnigen van mensen door sprinkhanen, die zich gedragen alsof ze schorpioenen zijn. Van dit pijnigen blijven de 144000 die het zegel van God dragen, vrij. Bij Joël betreft het sprinkhanen en kaalvreters die zich als zodanig gedragen, in de Openbaring gedragen de sprinkhanen zich tegennatuurlijk door als schorpioenen te steken en door geen gras of ander groen te eten. Bij de vijfde bazuin van de Openbaring worden waarschijnlijk gedurende vijf maanden Israëlieten gepijnigd met het doel dat zij berouw krijgen en zich bekeren. De Heer verhoort de gebeden en Israël kan uitgaan om te doen wat van oudsher zijn taak was: als een volk van priesters de volken tot God brengen. Wanneer de bij de vijfde bazuin door de sprinkhanen bezochte mensen in Openb. 9:1-12 de Israëlieten zijn, dan moeten de bij de zesde bazuin door paarden en slangen gedode mensen in Openb. 9:13-21 de mensen van buiten Israël zijn. In Joël wordt het leger dat in de Dag des Heren verwoestend rondtrekt om te vernietigen, ook met paarden vergeleken (Joël 2:4). Van de mensen buiten Israël die niet worden gedood, wordt gezegd dat zij zich ondanks de verschrikkelijke plaag niet bekeren. Over wel of niet bekeren wordt bij de mensen die door de sprinkhanen worden gepijnigd, niet gesproken. Het lijkt aannemelijk om uit het feit dat zij worden beproefd en niet gedood, te concluderen dat zij zich bekeren, net zoals Israël doet in Joël 2:12-17. Dan vergeeft de Heer. zoals in Joël 2:18-27.
Wie treft het oordeel?
De engel van de afgrond is koning over deze sprinkhanen. Het koninkrijk van de engel van de afgrond is natuurlijk de afgrond en de sprinkhanen horen als onderdanen van deze koning thuis in de afgrond. Zij komen met de rook die uit de put opstijgt uit hun verblijfplaats naar boven en verspreiden zich dan over het land. Mede gezien de profetie van Joël is mogelijk de opvatting juist dat het hier alleen een oordeel over Israël betreft en dat de sprinkhanen de Israëlieten die verzegeld zijn niet mogen pijnigen en de ongelovige of liever de niet-bekeerde Israëlieten wel. In dat geval is de pijniging ook niet voor hen die buiten Israël zijn, of zij nu wel of niet behoren tot de schare die niemand tellen kan. Voor hen die buiten Israël zijn, zou dan het oordeel gelden dat door het bazuinen van de zesde engel opgeroepen zal worden, dus het tweede wee. Maar of er hier nu alleen sprake is van het land (Israël) of van de gehele wereld, voor hen die in die periode nog op de aarde zijn, geldt wat Jezus heeft gezegd: Waakt te allen tijde, biddende, dat gij in staat moogt wezen te ontkomen aan alles wat geschieden zal en gesteld te worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen (Luk. 21:36).
De zesde bazuin
Als de zesde engel zijn bazuin laat klinken, volgt het tweede wee. Uit de vier horens van het gouden altaar klinkt een stem. Het gouden 29; Luk. 6:18 en 8:26-39. aangezicht altaar is het reukofferaltaar en vandaar heeft de hogepriester Christus de gebeden van de heiligen onder het altaar opgezonden tot God. Dit waren gebeden om wraak en het antwoord hierop komt uit het altaar door de stem van de hogepriester. “Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden” en “Ik zal in toorn en gramschap wraak oefenen over de volkeren die geen gehoor gegeven hebben” (Rom. 12:19 en Micha 5:14). De wraak gaat komen en de zesde engel krijgt opdracht de vier engelen die gebonden liggen bij de rivier de Eufraat los te maken. Aan de Eufraat lag de stad Babel, het symbool van al het kwaad van de wereld. De engelen die hier bij deze stad en bij deze rivier gebonden liggen, kunnen dus niet anders zijn dan gevallen engelen, Satans volgelingen. Op welk moment deze engelen worden losgelaten ligt niet alleen vast wat het jaartal, maar ook wat maand, dag en uur betreft. De taak van de engelen is totaal anders dan die van de sprinkhanen, zij moeten gaan brengen waar de mensen die door de sprinkhanen gepijnigd werden, zo naar verlangden:de dood. Tijdens het vierde zegel is een kwart van de mensheid gedood (6:8), nu vindt van de overgeblevenen een derde deel de dood door de vier engelen. De bevolking van de wereld is dan voor de helft verdwenen. Het is opmerkelijk hoe snel alles veranderen kan: tijdens het oordeel van de vijfde bazuin zochten mensen de dood, maar bij de zesde bazuin heeft het leven zoveel waarde dat de dood het oordeel van de zesde bazuin kan zijn. De dreiging van dit oordeel is groot, niet alleen om het aantal doden, maar vooral om het aantal dat het oordeel van de dood uitvoert. De vier engelen doden niet zelf het derde deel van de mensen.
Demonische paarden
De engelen roepen voor het doden ruiters op demonische paarden en hun aantal is tweehonderd miljoen. Dit is zo’n geweldig leger dat Johannes het natuurlijk niet kan overzien en hij zegt dan ook dat dit aantal aan hem wordt gezegd, het doet er kennelijk niet toe door wie. De ruiters doden de mensen ook weer niet zelf, het zijn de paarden die dit doen door middel van vuur, rook en zwavel uit hun bekken. Vuur en zwavel uit de bek van de paarden geeft duidelijk aan dat hier helse machten aan het werk zijn: de poel van vuur brandt van zwavel (Zie 14:10;19:20; 20:10;21:8).
Het Vrederijk
Aan de mensen die niet gedood worden door wat uit de bekken der paarden komt, wordt schade toegebracht door de staarten van de paarden, want die zijn giftig als slangen. De slang is het symbool van de verleiding en de schade die hier door de staarten als slangen wordt toegebracht, is dan de verleiding tot “het zich niet van de werken hunner handen bekeren”. Zowel de sprinkhanenplaag als de dodende paarden en slangen zijn beelden van de dingen die gebeuren tijdens de grote verdrukking. Daarom zegt Joël in 2:28 “daarna”, namelijk na de grote verdrukking als het Vrederijk komt. Dan zal de Heer zijn Geest uitstorten over hen die in het Duizendjarig Rijk zullen wonen. Vanaf
2:30 herhaalt de profeet Joël dat de Dag des Heren verschrikkelijk zal zijn, maar ook dat er ontkoming is en waar. Dan zal de Heer met hen die gemaakt hebben dat deze verschrikkingen moesten komen, in het dal van Josafat in het gericht treden (Joël 3:1-17). Na dit gericht wordt weer het beeld opgeroepen van het Vrederijk (Joël 3:18-21).
Derde tussengezicht: Het geopende boek en de twee getuigen
Er zijn zes van de zeven bazuinen de engelen en twee van de drie weeën geweest als Johannes opnieuw Christus ziet, nu als “een andere sterke engel”. Dat er in het boek Openbaring verschillende verschijningsvormen van Christus zijn, is een gevolg van het feit dat de Christus zoveel facetten heeft. In 8:3 was de “andere engel” Christus de Priester, hier wordt in de “andere sterke engel” het beeld opgeroepen van de triomferende machthebber, Christus de Koning en hierna zal Johannes weer een andere engel zien als Christus de Rechter (18:1). Duidelijk zijn hier in 10:1-3 de bijzonderheden die met de Christus te maken hebben, in deze engel te herkennen:
- hij is bekleed met een wolk (Hand. 1:9;Openb. 1:7);
- hij heeft de regenboog op zijn hoofd (Openb. 4:3);
- zijn gezicht is als de zon (Matth. 17:2;Openb. 1:16);
- zijn voeten zijn als zuilen van vuur (Openb. 1:15);
- zijn stem is krachtig als van een leeuw (Openb. 5:5 de Leeuw van Juda);
- hij spreekt over mijn twee getuigen (Openb. 11:3).
Behalve deze zes kenmerken is er nog het verband tussen enerzijds de wolk en de vuurzuilen en anderzijds Jahwe die bij de uittocht uit het land Egypte vóór het volk Israël uitging overdag in een wolkkolom en ’s nachts in een vuurkolom (Exod. 13:21). Behalve deze tekenen van Gods bewarende trouw in de woestijn, is de regenboog die op het hoofd van de engel wordt gezien, een herinnering aan de belofte van God bij het verbond met Noach. Dat Johannes in deze persoon toch niet de Christus, maar een engel denkt te zien, komt waarschijnlijk door het feit dat engelen soms een verschijningsvorm hebben die sterk aan die van de Christus hier in de Openbaring doet denken. Zie Gabriël in Dan. 10:5 en volgende verzen en 12:7-9. Gabriël zou de sterke engel die in 5:2 roept, kunnen zijn en in tegenstelling hiermee ziet Johannes nu een andere sterke engel. De tegenwerping dat de andere engel hier Christus niet kan zijn, omdat de engel bij God zweert, wat inhoudt dat hij de mindere van God is, is mijns inziens niet juist. Degene die zweert, hoeft niet de mindere te zijn van degene bij wie wordt gezworen. In Gen. 22:16 en in Jes. 45:23 zweert God bij zichzelf. In dit gedeelte hebben we te maken met het derde tussengezicht dat voorafgaat aan de zevende bazuin zoals het eerste tussengezicht aan het zevende zegel voorafging. Op het zevende zegel volgde het tweede tussengezicht en zo zal na de zevende bazuin ook het vierde tussengezicht volgen. Deze tussengezichten zijn verbonden met dat wat eraan voorafgaat of met dat wat erop volgt. Zo is het eerste tussengezicht het antwoord op de vraag aan het einde van het zesde zegel en het tweede tussengezicht is een beeld van de voorbereiding tot de verschrikkingen van de eerste vier bazuinen. Hier is al eerder gezegd dat de Openbaring een zeer strakke bouw heeft en daarom kan worden aangenomen dat dit derde tussengezicht verband houdt met de zesde of met de zevende bazuin.
Het koningschap van Christus
Het eerste wee is voorbijgegaan na de vijfde bazuin, het tweede wee is wat er gebeurt na het klinken van de zesde bazuin. In 11:14 staat echter pas dat het tweede wee voorbijgegaan is. In dat opzicht zouden het geopende boekje en de twee getuigen dus nog bij de zesde bazuin horen. Erg waarschijnlijk is dit niet, want er is in de plagen van de sprinkhanen en de paarden geen enkele aanwijzing omtrent de inhoud van het boekje. Er zou in dat geval sprake zijn van een gesloten en niet van een geopend boekje. Verder is er ook het probleem dat de twee getuigen dan nog bij de zesde bazuin horen, terwijl toch in Openb. 9:21 wordt gezegd dat zij (de mensen) zich niet van de werken hunner handen bekeerden. Waarmee dan gezegd wordt dat het werk van de getuigen zonder enig resultaat is geweest. Maar de gedachte is toch wel algemeen dat het bestaan van de verzegelden en de schare uit Openb. 7 in belangrijke mate te danken is aan het werk van de twee getuigen. Nu kan echter ook gesteld worden dat in 11:14 alleen maar het derde wee wordt aangekondigd, met terloops de mededeling dat het tweede wee voorbij is. Het is dan alleen maar de inleiding op 11:15- 18, dus op de zevende bazuin. In dat geval horen de twee getuigen en het geopende boekje bij de bazuin die het koningschap van Christus aankondigt en in deze indeling past dan in de eerste plaats het feit dat de engel zijn rechtervoet op de zee en zijn linkervoet op de aarde zet. Hiermee wordt dan aangegeven dat de engel, dus Christus, bezit neemt van de aarde en van de zee. Een andere mogelijkheid is dat niet de aarde, maar het land wordt bedoeld, dus het heidendom als de zee en Israël als het land, wat dan kan verwijzen naar de twee gedeelten van Openb. 9. Welke mogelijkheid ook genomen wordt, Christus zal als koning gaan heersen over de wereld, zoals bij het klinken van de zevende bazuin ook van Hem wordt gezegd. De manier van in bezit nemen die hier in vs 2 genoemd wordt, werd het volk Israël gegund als beloning: Elke plaats die uw voetzool betreedt, zal van u zijn (Deut. 11:24). Dit beloofde God niet alleen via Mozes, maar ook via Jozua (Joz. 1:3). In de tweede plaats past in deze indeling het resultaat van het werk van de twee getuigen en hun beloning. Het komen van het koningschap aan de Heer houdt volgens het zeggen van de vierentwintig oudsten in, dat er nu loon gegeven zal worden aan de knechten, aan de profeten, aan de heiligen en aan hen die de naam van God vrezen, aan de kleinen en aan de groten. Dit wordt gezegd door de vertegenwoordigers van de Gemeente, die door het feit dat zij zijn opgenomen niet alleen het loon zijn van de Heer, maar zelf ook hun loon hebben ontvangen. Zij spreken hier dus van het loon dat aan anderen dan aan de Gemeente zal worden gegeven (Openb. 11:18). Verder past in de derde plaats in deze indeling het feit dat de kleine boekrol die de engel in de hand heeft, geopend is.
Het geopende boek
In verband met het aanvaarden van het koningschap is het bijna onmogelijk dat het boekje iets anders is dan de akte van de lossing, de koopakte van de wereld. Er is hier dus een zekere overeenkomst met de boekrol van Openb. 5. De “grote” boekrol is daar het document voor de lossing van de aarde genoemd, ze bevat de voorwaarden voor de lossing en de inhoud ervan werd stukje voor stukje openbaar bij het verbreken van de zegels. Maar de “kleine” boekrol is niet verzegeld, ze heeft een inhoud die direct in de openbaarheid wordt gebracht. Als de zevende bazuin zal klinken, zal met luide stemmen de inhoud van de kleine boekrol worden bekendgemaakt.
Johannes krijgt van Christus opdracht het boekje op te eten en er wordt hem gezegd dat hij het lekker zal vinden, het zal zoet in de mond zijn. Johannes heeft gehoord dat de komst van de toekomende eeuw nu niet langer zal worden uitgesteld en dat bij het klinken van de zevende bazuin het geheimenis van God voleindigd zal zijn, het geheimenis dat aan de profeten is verkondigd. Dat is de blijde boodschap van de komst van het Koninkrijk der Hemelen, waarover Jezus sprak, maar dat niet is gekomen, omdat niet aan de voorwaarde van bekering werd voldaan en het is de blijde boodschap van de overwinning van de Messias op de satan en daarmee van het einde van de tegenwoordige eeuw, de eeuw van satan. Als hij kennis neemt van de inhoud van het boekje, dan is er bij Johannes grote vreugde om de afloop die nu zo dichtbij is, de smaak van het boekje is zoet. Als hij de inhoud dieper op zich laat inwerken, dan weet hij van de oordelen die met de schalen van de gramschap van God nog zullen komen, dit is bitter en moeilijk te verteren en zijn vreugde gaat over in verdriet. Vooral als hij hoort dat hij het geheimenis moet profeteren over vele naties, volken, talen en koningen, want wanneer hij profeteert zal het bittere deel voor zijn toehoorders het zwaarst te verteren zijn. Het citaat uit Jes. 52:7, dat Paulus in Rom. 10:15 gebruikt met betrekking tot de gezonden predikers zal in dit geval voor Johannes niet gelden: “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die vrede aankondigt, die goede boodschap brengt, die heil verkondigt, die tot Sion spreekt: Uw God is koning”. Naast een inhoudelijke heeft het boekje ook een symbolische waarde. Het is een symbool van een gelijke orde als de boog, het zwaard en de weegschaal. Het boek Openbaring beslaat bepaalde perioden in de wereldgeschiedenis en die perioden worden weergegeven door symbolen. Eerst is er de periode van de valse christussen met de boog als symbool, daarna de periode van de oorlogen met als symbool het zwaard en dan volgt de periode van de hongersnood met een weegschaal als symbool. Het boekje is in dit rijtje dan het symbool van de periode die nu aanbreekt en wel die van het koningschap van de Heer en zijn gezalfde. Dit tijdperk breekt aan bij het klinken van de zevende bazuin. De kleine boekrol is dan inhoudelijk de akte van de lossing en tegelijk het symbool van het verspreiden van kennis van wat tijdens het koningschap nog moet gebeuren. Dit tussengezicht doet ook denken aan de woorden van Paulus in 1 Tess. 4: “Want de Heer zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods nederdalen van de hemel” (1 Tess. 4:16, 17). Dit betreft de komst van de Heer om de Gemeente tot zich te nemen zoals Hij in Joh. 14:3 belooft. In 1 Tess. 4 is sprake van een bazuin zonder meer, maar als Paulus in 1 Kor. 15:52 spreekt over de laatste bazuin dan bedoelt hij de bazuin die volgens de Joodse traditie zal klinken bij de komst van de Messias. Dat is de bazuin die het teken zal zijn van het ingrijpen van God in het gebeuren van deze wereld. Dat is niet bij de Opname van de Gemeente en zo bij het herstel van de bemoeienis met Israël, maar het is bij de komst van de Messias voor Israël en de Wederkomst van de Christus voor de christenheid. Laatste is hier bedoeld in de betekenis “er komt hierna geen volgende” en dat is gelijk aan de laatste, dus de zevende bazuin van de Openbaring. Het is het moment van het aanvaarden van het koningschap door de Messias. Uit dit gedeelte van de brief aan de Korintiërs blijkt dat voor Paulus de wederkomst van Christus en het aanvaarden van het koningschap en het oordeel over de doden, gebeurtenissen waren die op hetzelfde ogenblik zouden plaatsvinden. Paulus was uiteraard niet bekend met het boek Openbaring, hij schreef zijn brieven vóór Johannes de Openbaring van Christus ontving.
De zeven donderslagen
In Openb. 10:3, 4 wordt gesproken van de zeven donderslagen, dat is met gebruik van het bepaald lidwoord. Dit geeft aan dat het hier donderslagen moet betreffen die al bekend zijn, waar dus al eerder over gesproken is. Zeven geeft hier dan weer de totaliteit aan en de donderslagen zijn dezelfde als die van 4:5 en 8:5, die later nog terugkeren in 11:19 en 16:18. Donderslagen kondigen oordelen aan en de hier met het getal van de volmaaktheid aangeduide donderslagen vertegenwoordigen de vervulling van het goddelijk eindoordeel dat nog zal komen nadat de Heer het koningschap heeft aanvaard. Johannes zal duidelijk hebben verstaan en begrepen wat de donderslagen hebben gesproken. Daarom wil hij het zonder meer gaan opschrijven, geheel volgens de opdracht die hij eerder heeft gekregen om op te schrijven wat hij zou zien en horen. Maar het opschrijven wordt hem verboden door een stem uit de hemel. De zeven donderslagen die hun stemmen laten horen, bevestigen de rechten van de Christus op de heerschappij over de wereld, maar profeteren ook de oordelen waarmee het verkrijgen gepaard zal gaan. Johannes mag dit alles niet gaan opschrijven, maar hij moet het verzegelen. Hij moet het dus voor zichzelf houden alsof het is geplaatst onder een zegel dat niet mag worden verbroken, ook niet door Johannes en dat zou wel gebeuren als deze zou mededelen wat de donderslagen hebben gezegd. Het is mogelijk dat dit verzegelen moest gebeuren, omdat anderen om welke reden dan ook, de betekenis van de woorden niet mochten begrijpen omdat ze de draagwijdte ervan niet konden overzien. Johannes zal eveneens de volle omvang van de boodschap die hij heeft gehoord, pas beseffen als hij het boekje heeft gegeten. Dan zal hem het bittere en het zoete van de inhoud duidelijk worden en tegelijk daarmee de reden van het verzegelen van het gesprokene.