De brieven aan de gemeenten
(Openbaring 2:1 – Openbaring 3:22)
In de hoofdstukken 2 en 3 van de Openbaring staan de brieven die Johannes in opdracht van Christus moet schrijven aan de zeven gemeenten genoemd in 1:11. Johannes moet alles wat aan hem zal worden getoond opschrijven in een boek en elke gemeente moet hij een exemplaar van het boek toezenden met een brief als begeleidend schrijven. De brieven aan de afzonderlijke gemeenten hebben een gelijke indeling:
- Welke gemeente het betreft;
- Dit zegt……………………… ;
- Ik weet……………………… ;
- Wie een oor heeft…………. ;
- Wie overwint………………. ;
De laatste twee onderdelen zijn in de vierde tot en met de zevende brief omgekeerd.
Overzicht van de kerkgeschiedenis?
Dikwijls wordt de opvatting gehoord dat het hier een overzicht van de geschiedenis van de christenheid betreft. In die opvatting is:
- de gemeente van Efeze de kerk uit de tijd van de apostelen, want zij heeft de eerste liefde gekend, maar heeft die verlaten. De periode van 33 – 100 na Chr.;
- de gemeente van Smyrna de kerk van de martelaren in de volgende eeuwen. De periode van 100 – 312;
- de gemeente van Pergamum de officieel geworden kerk onder keizer Constantijn de Grote. De kerk vermengt zich met de staat en krijgt in de wereld een belangrijke positie. De periode van 312 – 590;
- de gemeente van Tyatira de kerk van de Middeleeuwen, vol van allerlei soorten corruptie. De periode van 590 – 1517;
- de gemeente van Sardes symbolisch voor de kerk van de Reformatie. In die periode was sprake van hervorming, maar niet van nieuw leven. Het werd gaandeweg de kerk van de dode orthodoxie. De periode van 1517 – 1750;
- de gemeente van Filadelfia de kerk van het Reveil. Zij heeft Gods woord bewaard, de naam van Christus niet verloochend en is Hem blijven verwachten. De periode van 1750 – 1925;
- de gemeente van Laodicea de kerk van deze tijd. Zij is zelfgenoegzaam, zich niet bewust van innerlijke leegte, noch van geestelijke armoede, noch van eigen blindheid. De periode van 1925 – heden.
Tegen deze opvatting zijn heel wat bezwaren in te brengen. De voornaamste bedenking is wel dat de zeven gemeenten van Openbaring 2 en 3 in het bovenstaande overzicht gemeenten zijn uit de eerste periode, want de Openbaring is geschreven vóór het jaar 100 en aangenomen mag worden dat Johannes de tekst met de begeleidende brieven direct naar de zeven gemeenten heeft gezonden. De gemeenten hebben de kenmerken van de kerk van die periode, dat zijn de kenmerken genoemd in de brief aan Efeze. Maar de gemeenten hebben ook de kenmerken zoals die worden weergegeven in de brieven die specifiek aan de betreffende gemeente gericht zijn. Dus ook de gemeenten van Smyrna en Filadelfia, die van de Heer alle lof krijgen, moeten zich als kerk uit de periode van 33-100 de bezwaren die de Heer heeft en die in de brief aan Efeze worden genoemd, aantrekken. En heeft Laodicea nu de kenmerken uit de eigen tijd (33-100) of die uit de profetische tijd (1925-heden) ? Dit is een ongeloofwaardige situatie en een ingewikkeld probleem, dat niet kan worden opgelost met het aannemen van een verschil tussen de gemeenten die de brieven ontvangen en de profetische gemeenten. Bovendien worden op deze manier de brieven wel profetisch, dus doen ze recht aan “profetie” van 1:3, maar als wordt uitgegaan van het profetische van de brieven, dan betreft het een profetie die pas in de tegenwoordige tijd, dus achteraf vervuld zal blijken te zijn. Maar als iemand de profetie destijds had begrepen, dan had hij ook geweten dat de verwachte wederkomst van Christus heel erg lang op zich zou laten wachten. En zou zo iemand zich met enige kans van slagen het reilen en zeilen van de gemeenten in de loop der eeuwen kunnen indenken ? Voor Johannes en de gemeenten, maar ook voor de gemeenten in de geprofeteerde situaties, waren profetie en vervulling zonder enig nut. En voor het christendom zoals het vandaag de dag is, is de profetie daarvoor een gegeven waardoor het anders komt te staan ten opzichte van eindtijd of wederkomst ? De christelijke kerk zou volgens deze opvatting leven in de periode van Laodicea, maar dat is dan de periode die ongeveer in 1925 is begonnen. De andere perioden duurden respectievelijk ongeveer 67, 212, 278, 927, 233 en 175 jaar. Moet nu gedacht worden aan de wederkomst zo tussen 67 en 927 jaar vanaf 1925, dus tussen 1992 en 2852 ? Het idee van de beschrijving van de kerkgeschiedenis heeft geen enkele werkelijke functie voor het bepalen van de wederkomst van de Heer, wat toch het belangrijkste onderwerp van de Openbaring is, het kan zelfs leiden tot: het duurt nog heel erg lang. Is het dus in de eerste plaats de vraag of deze brieven wel onder de profetie van 1:3 vallen, in de tweede plaats is het de vraag of het hoofddoel van de brieven op deze manier niet uit het oog wordt verloren. Het voornaamste doel van de brieven is het waarschuwen voor de vele verzoekingen die de gelovigen zullen ondervinden en die zij moeten overwinnen. Wie overwint, verslaat de vijand en de brieven tonen de strijdmiddelen van die vijand, zodat de gelovigen niet worden overvallen, maar weten hoe de vijand werkt. En de vijand werkt niet in de ene periode van de geschiedenis zus en in de andere zo, alle middelen worden in alle tijden tegelijk gebruikt. Het is dan niet erg zinvol en mogelijk zelfs funest, te denken dat een bepaalde verdrukking in een geheel andere tijd dan de huidige al heeft plaatsgevonden, want dat kan de gedachte oproepen dat men er in deze tijd niet meer mee te maken heeft. Alles waarover de Heer in de brieven zijn goed- of afkeuring uitspreekt, is van toepassing op de gelovigen van het eerste en die van het laatste uur. Men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat de zeven gemeenten de totaliteit van de gemeente zijn en dat de brieven een staalkaart geven van zaken die naar het oordeel van de Heer door de gelovigen moeten worden gedaan of nagelaten. Dit zowel in de periode van de apostelen als in de tijd van de Hervorming als in de tegenwoordige tijd.
De indeling naar de vorm van de brieven
Van de indeling naar de vorm behoeft het eerste onderdeel (welke gemeente het betreft) geen nadere toelichting. Het tweede onderdeel (dit zegt..) geeft bij elke gemeente een gedeelte van de beschrijving van de persoon van Christus uit hoofdstuk 1. Elke gemeente moet speciaal aandacht geven aan dat facet van de Christus waar die gemeente in het bijzonder op wordt gewezen. Het ligt voor de hand dat dit verwijzen te maken heeft met het bijzondere gevaar dat voor die gemeente dreigt. In het derde onderdeel (Ik weet..) komen deze gevaren naar voren. In dit onderdeel staat wat de Heer, die in het midden van de gemeente is en weet hoe de omstandigheden zijn, in de betreffende gemeente prijst of afkeurt. De gevaren worden gaandeweg dreigender:
- in Efeze
- verlaten van de eerste liefde;
- in Smyrna
- vrees te moeten lijden en misschien te sterven;
- in Pergamum
- compromis met het beest. Want zij woont “waar de troon des satans is”, maar de satan zal zijn troon aan het beest geven. Enigen in de gemeente zullen Bileam imiteren en het beest helpen het volk van God te verleiden;
- in Tyatira
- compromis met de valse profeet. Er zal een tweede beest verschijnen, later de valse profeet genoemd, die de antichrist zal dienen. Izebel doet denken aan de grote hoer;
- in Sardes
- verlies van geestelijk leven;
- in Filadelfia
- verlies van de kroon. Hier wordt niets verweten, er wordt slechts gewaarschuwd;
- in Laodicea
- verlies van Christus.
Het vierde onderdeel (wie een oor heeft..) is voor alle gemeenten gelijk. Zij weten nu wat er mis is en wat er goed gaat, zij moeten nu luisteren naar wat de Geest tot hen zegt om te weten hoe zij moeten handelen om in de ogen van de Heer goed te wandelen. In het laatste onderdeel (wie overwint..) wordt aan de gemeente gezegd dat de overwinning op het kwaad in de gemeente zal worden beloond. De beloften in dit laatste onderdeel zijn niet de enige, ook in het derde onderdeel worden soms beloften gedaan. Nu wordt echter al in de aanhef van de eerste brief, die aan Efeze, duidelijk, dat in deze brieven, net als in het gehele boek Openbaring, het oordeelskarakter een grote rol speelt. In deze brieven is geen sprake van de genade waarmee het Hoofd van de gemeente zijn Lichaam zegent. Het is hier de Christus die de sterren in zijn hand houdt en die tussen de kandelaren wandelt, dus de Christus die als scherpziend rechter de gemeenten aan een onderzoek onderwerpt en oordeelt over wat Hij ziet. Een rechtvaardig oordeel, maar toch heel wat anders dan de liefdevolle begeleiding die de gelovige van zijn Heer mag verwachten volgens de brieven van Paulus. Ook de voor Paulus zo belangrijke rechtvaardiging uit het geloof los van de werken, is verdwenen: “Ik weet uw werken “. Om dit te verklaren is het in de eerste plaats nodig te weten dat in het Nieuwe
Testament de term “gemeente van Christus” niet altijd een gelijke betekenis heeft. Het is:
- a. het lichaam van Christus (Ef.1:22,23);
- b. een heilige tempel van de Heer gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten en met als hoeksteen Jezus Christus (Ef.2:20)
- c. Gods tempel hier op aarde) geplaatst onder de verantwoordelijkheid van de mens, die werkt als Gods medearbeider. (1 Kor.3:10-23).
Bij a. en b. is van afval geen sprake, het betreft dan wedergeborenen als levende stenen. Bij c. is wel afval mogelijk, dat hangt af van de wijze waarop is gebouwd op het fundament. Het is mogelijk dat er gebouwd is met goud, zilver of kostbaar gesteente, maar het kan ook gebeurd zijn met hout, hooi of stro. De gemeenten in de zeven brieven worden hier beschouwd onder het oogpunt c. Als kandelaars, als dragers van het licht, moeten ze zich verantwoorden voor hun gedrag, voor hun werken. Zij overwinnen door het in de brieven genoemde kwade na te laten en het genoemde goede vast te houden. Het lijkt wel of hiermee alles wordt teruggedraaid tot een situatie als bij Israël. Ook dat werd voortdurend beoordeeld op grond van zijn functioneren. Het was wel gekozen als Gods volk, maar het kreeg daarmee een enorme verantwoording, die het niet kon dragen. De gedachte van een herhaling van de situatie is echter niet juist, Israël is niet verworpen omdat het in het dragen van verantwoording tekortgeschoten is, het is verworpen, omdat het Jezus van Nazaret niet als de Messias accepteerde. Bij de beschouwing van de gemeenten in Openbaring moet niet uit het oog worden verloren, dat met de zeven gemeenten in de tijd van Johannes ook en vooral wordt bedoeld de totale christenheid in alle tijden en van alle plaatsen. In die christenheid worden de gemeenten met al hun facetten teruggevonden, niet alleen in 90, maar ook in 1517 en ook in 2001. Van deze christenheid is de gemeente als het Lichaam van Christus en heilige tempel van de Heer slechts een deel. Voor dat deel is er geen oordeel over hoe er gebouwd is op het fundament. Voor hen geldt niet: wie overwint…,want zij zijn in Christus immers al overwinnaars ? Als wordt uitgegaan van gegevens die, vooral door Paulus, over de gemeente van Christus als zijn lichaam bekend zijn, dan kan worden geconcludeerd dat enige dingen met zekerheid mogen worden beweerd: -door Christus die haar heeft liefgehad, is zij meer dan overwinnaar (Rom.8:37). “Wie overwint” aan het einde van de zeven brieven, houdt in dat overwinning mogelijk is, maar niet overwinnen ook. De gevaren die in de brieven worden genoemd en die overwonnen moeten worden om overwinnaar te zijn, zijn dus geen gevaren voor de gemeente gezien als het Lichaam van Christus; -in Christus is zij gezegend met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten. Zij is in Hem heilig en onberispelijk voor het aangezicht van God (Ef.1:3,4). De beloningen die in de brieven aan de overwinnaars in het vooruitzicht worden gesteld, kan de gemeente niet ontvangen, omdat zij immers alles al heeft gekregen. Bovendien zijn het beloningen die gegeven worden, nadat Christus de satan heeft overwonnen, dus in elk geval na zijn wederkomst. Maar de gemeente is vóór deze wederkomst de Heer al in de lucht tegemoetgegaan om voor altijd bij Hem te zijn; -het Lichaam van Christus is behouden door genade, door het geloof en niet uit werken, opdat niemand zou roemen (Ef.2:8,9).
Op twee uitzonderingen na worden de gemeenten echter beoordeeld op hun werken, dus hoe er gebouwd is op het fundament, met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi of stro (1 Kor.3:12). De gemeente is in Christus het fundament, zij bouwt niet en er komt evenmin vuur om te beproeven hoe gebouwd is.Er wordt dus geoordeeld op werken (Ik weet uw werken..) en niet op geloof. De uitzonderingen zijn Smyrna en Pergamum. Maar Smyrna zal de kroon des levens krijgen als het overwint. De kroon des levens is het eeuwige leven en de overwinnaars wordt daarom ook beloofd dat ze van de tweede dood geen schade zullen lijden. Dit ligt voor de hand, bezit van eeuwig leven maakt het sterven van een tweede dood niet mogelijk. De gemeente zal na de opname voor altijd bij de Heer zijn, zij heeft dus eeuwig leven en kan dit niet nog eens ontvangen als beloning voor de overwinning. Ook bij Pergamum wordt niet gesproken over de werken, maar wel over het toelaten van de verkondiging van valse leerstellingen. Pergamum krijgt hiervoor een berisping en het Lichaam van Christus is onberispelijk; -de gemeente kan niet de gemeente van Filadelfia in haar geheel zijn.
Veel facetten van de gemeente van Filadelfia doen denken aan de gemeente als het Lichaam van Christus, maar dat Filadelfia gewaarschuwd wordt haar kroon niet te verliezen, sluit gelijkheid uit. Daar komt bij dat ook aan deze gemeente een belofte wordt gegeven op voorwaarde van overwinning en dat die beloning een beloning is die werkelijkheid wordt na de overwinning van Christus. Hiervóór is al gezegd dat dit niet voor de gemeente kan gelden; Johannes, van wie toch mag worden aangenomen dat hij behoort tot het Lichaam van Christus, waarschuwt de gemeenten in opdracht van Christus. Het is niet vreemd te veronderstellen dat de gelovigen die tot het Lichaam van Christus behoren, dezelfde taak hebben naar andere gemeenten in andere tijden. Naar de mens (dus los van de taak die hij hier namens Christus heeft) was Johannes een lid van een gemeente hier op aarde, welke is niet bekend, hij heeft in vele gemeenten arbeid verricht, maar vooral in het gebied waarin de zeven gemeenten liggen. Leden van de gemeente als het Lichaam van Christus zijn in het algemeen ook lid van een christelijke kerk of christelijke groepering. Van deze kerken en groepen kan geen enkele nu beweren als totaliteit gelijk te zijn aan de gemeente als het Lichaam van Christus. Ze zijn de gemeente van Filadelfia of die van Laodicea of ergens tussen die twee in. Het is de taak van een ware gelovige om in de kerk of groepering waartoe hij of zij behoort, de waarschuwingen te laten horen die Johannes hier namens Christus aan de gemeenten schrijft. Uitgaande van de genoemde gegevens en verder met behulp van de dingen die aan en over de zeven gemeenten worden gezegd, rest nog slechts te proberen uit te maken hoe de aard van de gemeente is. Natuurlijk is het niet de bedoeling om bij elke gemeente een bepaalde kerk te gaan plaatsen, de gemeente van Efeze is niet typisch de gereformeerde en de gemeente van Laodicea de vrijzinnig-hervormde kerk. Elke christelijke kerk of groepering kan gelovigen hebben die tot het Lichaam van Christus behoren, maar ook leden die van Pergamum of Laodicea zijn. Aan het eind van elke brief staat ook steeds: wat de Geest tot de gemeenten zegt.
Kenmerken van de gemeenten
In de aanspraak tot een gemeente vinden we steeds een facet van de Christus, waarop in de inhoud wordt teruggekomen.
Aan de gemeente van Efeze
Christus verwijst hier naar zichzelf als: Hij die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt. Hij kent dus de kwaliteiten van de gemeenten als lichtdragers. In de brief staat later dat Efeze het risico loopt geen licht meer te zijn, wat ertoe zal leiden dat de kandelaar wordt weggenomen: de gemeente houdt op te bestaan. De gemeente van Efeze kan terugzien op een verleden met grote leermeesters: Paulus, Apollos, Timoteüs en Johannes. Als de brieven uit de Openbaring worden geschreven zijn de evangeliën van Mattheüs, Marcus en Lucas al bekend, evenals de brieven van Paulus. Uit vele gegevens is bekend dat bijna alle gemeenten de brieven van Paulus in een soort verzamelbundel bezaten en gebruikten. De gemeente van Efeze kende dus behalve de andere brieven ook de brief aan de Galaten, zie 2 Petr.3:16. Paulus bracht het evangelie zoals hij het van Christus had ontvangen (Gal.1:12), maar in het grootste deel van zijn brieven staan waarschuwingen dat anderen steeds willen proberen de boodschap te buigen in een richting die beter past bij hun inzichten. Uit de brief aan de Galaten blijkt dat Petrus en Jakobus vonden dat de Joodse spijswetten ook voor heidenen moesten gelden en zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Het blijkt dan dat de christenen uit de joden zich voortdurend bewust blijven van het feit dat het christendom is ontstaan uit het jodendom. Op grond daarvan willen ze dat de wet en de daaruit voortvloeiende werken der wet ook in het christendom een plaats krijgen, een zeer vooraanstaande plaats vaak. Het is bekend dat Paulus dit met kracht afwijst. Het risico is dan immers groot dat bijzaken -hoe belangrijk ze ook mogen zijn in de ogen van hen die ze willen invoeren, het blijven bijzaken- de hoofdzaak gaan verdringen. Het is dit risico dat Paulus vaak zo fel van leer doet trekken. Voor de gemeente als het Lichaam van Christus bestaat er geen ander evangelie en geen andere weg. Het andere is allemaal vals evangelie en de brengers ervan zijn valse profeten. Zij volgen Christus wel, maar de nuances maken dat zij niet in Christus geraken. Een stap eerder dan in Christus zijn, is: Christus volgen. Een vals evangelie maakt dat de laatste stap om in Christus te geraken niet wordt gedaan. Jezus kreeg de rijke jongeling lief, maar de jongeling kon de laatste stap niet doen. Een wedergeborene volgt Christus om in Hem te komen en zo voorgoed in Christus te zijn en niet meer te volgen. De gelovige is dan een deel van het Lichaam van Christus.
Onze oude mens moet met Christus sterven om voor God dood te zijn, onze nieuwe mens zal dan met Christus uit de dood opstaan als een nieuwe schepping in een opnieuw leven voor God. Dat is opnieuw geboren worden en dat dit kan gebeuren en ook echt en in de werkelijkheid gebeurt, is de genade waarvan Paulus spreekt. Alles wat aan deze boodschap wordt toegevoegd aan voorwaarden of aan regelgevende zaken betreft de oude mens en dus een dode. En zolang de nieuwe mens het lijk van zijn oude mens op zijn rug blijft houden, kan hij niet genoeg snelheid ontwikkelen om Christus in te halen, hij loopt juist veel meer het risico steeds verder achter te blijven. Het door de voorwaarden en regels opgelegde juk is dan veel te hard en de last veel te zwaar. En Jezus zegt: mijn juk is zacht en mijn last is licht (Matt.11:30). Uit deze situatie ontstaat de tweedeling: de gemeente die als het Lichaam van Christus wordt opgenomen, naast de gemeente als verzameling van gelovigen die wel een nieuwe mens willen worden, mits de oude mens gehandhaafd blijft, immers de oude mens moet aan zichzelf werken om een nieuwe mens te worden ! De laatste groep mist de opname, ze zijn als het ware te aards om op te stijgen, zoeken teveel de dingen die van de aarde en niet de dingen die boven zijn. De waarschuwing die Christus geeft, dient om te zorgen dat zij niet verder afdwalen, maar dat zij bij de wederkomst van Christus behouden worden. Zij zullen de verdrukkingen die in het boek Openbaring staan, moeten meemaken, maar de antichrist niet mogen volgen, dan zal hun naam nog in het boek des levens blijven staan. Dan blijft de vraag of iemand die nieuw leven uit genade accepteert, maar ook in het oude leven zich ter wille van zijn geloof een last oplegt, dus eigenlijk meer doet dan nodig is, daarvoor wordt gestraft met verdrukking in plaats van beloond met bij de Heer zijn. Maar als iemand aan een ander een boterham vraagt en deze geeft een heel brood, dan is het mogelijk dat dit gebeurt, omdat gedacht wordt dat er minder gevraagd is dan men wilde hebben. Zó denken is een van de voorrechten van Christus, daarom geeft Hij meer dan Hem wordt gevraagd. Maar als Christus vraagt Zijn genade te accepteren om behouden te worden en bij Hem te zijn, dan is het fout om te denken dat Hij eigenlijk meer wil en op grond van die gedachte ook nog te werken.
Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid (2 Kor.12:9) en: gij zijt behouden door genade, door het geloof (van Christus) en dat niet uit uzelf: het is een gave van God, niet uit werken, opdat niemand roeme (Ef.2:8,9). Dit schreef Paulus aan de Efeziërs en diezelfde Efeziërs gaan in een later stadium toch op eigen kracht aan het werk. De Heer spreekt tegen de gemeente van Efeze zijn waardering uit over hun werken, maar hun werken is geen werken meer vanuit afhankelijkheid van de Heer die door zijn Geest in ons wil werken, dus vanuit de liefde en de kracht die Hij geeft, het is werken op eigen kracht geworden. Het werk van het geloof, de inspanning van de liefde en de volharding van de hoop op Christus (1 Tess.1:3) is werken, inspanning en volharding geworden om de leer zuiver te houden en te verdedigen tegen invloeden van buiten. De gemeente van Efeze heeft de geestelijke wapenrusting gezien als een wapen tegen de aanvallen van buitenaf, maar de machten der duisternis werken van binnenuit. Paulus heeft de Efeziërs voor deze dingen al vroeg gewaarschuwd (Hand.20:29,30), maar het is kennelijk toch gebeurd. Van binnenuit kwam de verkilling, de eerste liefde tot God en de naaste is weg. Zoals Israël de wet hoger stelde dan het geloof, zo heeft Efeze meer aandacht geschonken aan het op de proef stellen van zogenaamde apostelen en het haten van werken van anderen, dan aan de onderlinge liefde. In dat opzicht zijn zij van de grote hoogte van de hemelse roeping gevallen in de aardse vechtpartij. In vele kerken en groeperingen vinden we dit verschijnsel terug. De kerk heeft leerstellingen, neergelegd in dogma, geloofsbelijdenis, kerkorde enz. enz. en een gelovige moet zich, om een gelovige genoemd te kunnen worden, aan deze regels houden, zich stellen onder de wet en de tucht van de kerk. Zo niet, dan moet hij maar gaan: ketters verbranden, kerkelijke ban, maar ook kerkscheuringen zijn de gevolgen en daarin is de liefde tot God en tot de naaste (=Christus en zijn Lichaam, de gemeente en dus de medegelovige als deel van het Lichaam van Christus) ver te zoeken. En in plaats van het levende Lichaam van Christus is de kerk dan een dode organisatie, gebouwd met hout, hooi en stro. Toch heeft de Heer waardering voor het feit dat de gemeente van Efeze niet meegaat met leer en werken van hen die andere wegen aanwijzen dan de enige weg. De Efeziërs stellen terecht valse apostelen aan de kaak en zij haten de werken van de Nikolaïeten (2 Kor.11:13). Wat Nikolaïeten zijn, is niet met zekerheid bekend. Uit “op gelijke wijze” in de brief aan de gemeente van Pergamum blijkt dat zij een leer aanhingen die hetzelfde inhield als die van Bileam: het opgaan in afgoderij, maar tegelijkertijd meedoen met het leven in de gemeente. Nikolaïeten betekent: overwinnaars van het volk en Bileam: verwoester van het volk. Het laatste is zwaarder dan het eerste, maar niet veel. De Nikolaïeten brachten als “verleiders van het volk (de gemeente)” twee gevaren: hun visie op de zonde en hun streven heidense elementen in de christelijke gemeente op te nemen. Het is mogelijk dat Paulus in Rom.3:8 en 6:1 verwijst naar uitspraken die van de Nikolaïeten afkomstig waren. Uitgaande van Matt.26:41: “de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak” en 1 Kor.3:21: “alles is immers het uwe”, stelden de Nikolaïeten dat men bewust en vrij mag zondigen, want: de zonden van het lichaam tasten de geest niet aan. Een verkeerde interpretatie van teksten kan leiden tot het propageren van onzin, maar als het aantrekkelijke onzin is, dan volgt men die interpretatie maar wat graag.
Bovendien zal iemand die echt gelooft, niet, nadat hij een zonde heeft begaan, tot zijn schrik bemerken dat hij niet meer gelooft. Zo leek het alsof de Nikolaïeten het bij het rechte eind hadden en hun verleiding was een kwaad dat erg moeilijk kon worden gestuit. Als de integratiegedachte van de Nikolaïeten in het geestelijk leven van de gemeente doordringt, dan worden afgoden in de gemeente binnengehaald en ontstaat een prettig samengaan van christendom en heidendom. Dit kan vrij onschuldig zijn, zoals het invoeren van de viering van de geboorte van Jezus op de dag van het Germaanse Joelfeest. Er kan dan wel een mis worden opgediend om de geboorte van Christus te vieren: de Christmis (Christmas, Kerstmis), er blijft het feit dat christendom en heidendom in dit feest samenvallen. Het christendom heeft in de naam Kerstmis dan wel de overhand, maar in het protestantse Zweden heet het kerstfeest nog joelfeest en dat heeft niets te maken met de profeet Joël. Heel wat minder onschuldig zijn de heiligen die binnenmarcheren in de rooms-katholieke kerk. Zij dragen een aureool, maar als ze dit afzetten, dan blijken ze Griekse en Romeinse goden te zijn.
Helemaal niet meer onschuldig is de tendens in heel wat christelijke kerken en groeperingen om andere wereldgodsdiensten gelijkwaardig te achten aan het christendom. Het trieste is dat dit soort handreiking van de christenen uitgaat, een islamiet denkt zo beslist niet. De verleidingen van de Nikolaïeten zijn nu van karakter veranderd. Hun vrije seks is nu nog te vinden bij een niet christelijke organisatie als de N.V.S.H.. Maar op het andere gebied zijn ze nog steeds aanwezig. De waarschuwingen aan Efeze en Pergamum gelden ook voor onze tijd, vooral in het bestaan van allerlei godsdienstige genootschappen die deels een christelijke en deels een heidense inslag hebben: dit loopt van Christian Science tot New Age. De leer van Bileam is erger dan die van de Nikolaïeten, want in plaats van een verleiding, is die leer een verwoesting voor de gemeente. Bileam was een waarzegger (Num.22:7 en Joz.13:22), die kennis had van de ware God en deze ook aanbad, maar die tegelijkertijd probeerde zich aangenaam te maken in de ogen van koning Balak, teneinde zich te verrijken (Jud.11). Af en toe vermande hij zich en nam goede besluiten (Num.22:18), maar omdat zijn hart verdeeld was, heeft hij tenslotte een duivelse raad gegeven aan de koning van Moab. Omdat hij geen vervloekingen durfde uitspreken tegen Israël, gaf hij de raad de vrouwen van Moab het volk van God in het verderf te laten storten door het op haar afgodenfeesten uit te nodigen en daar met hen ontucht te plegen (Num.25:1-3 en 31:8,16). Wat Bileam niet kon -Israël vervloeken- zou God dan wel doen. Door de raad van Bileam ging Israël als volk bijna te gronde. Er stierven 24000 en slechts door de daad van Pinehas werd de rest van Israël van de ondergang gered (Num.25:9-11). De leer van Bileam is erop gericht godsdienst te verdraaien. Men bedient zich dan van godsdienst voor het bereiken van politieke, zakelijke of privédoelen. Als het zo ver komt dat men anderen heeft overtuigd dat dit de enig juiste manier is en dat iemand die anders denkt of handelt óf fout óf dom óf geen goed christen is, dan is men een goed volgeling van de leer van Bileam. De volgende voorbeelden geven hopelijk enig inzicht in de methode van Bileam: het komt nogal eens voor dat ouders een huwelijk van een van hun kinderen niet wenselijk vinden, omdat de andere partij financieel niet aantrekkelijk is, of niet sympathiek of iets anders. Wat een zegen acht men het dan als men kan zeggen dat hij of zij van een ander geloof of van een andere kerk is. Dat is immers een afdoend argument om een persoonlijke tegenzin te verkopen als principe ? in het Calvinisme staat de werkheiligheid, de arbeidsethos, hoog in het vaandel, maar door de verbinding van arbeid met geld is hieruit ook de geldzucht ontstaan. In veel landen worden de munten voorzien van vrome beeldenaars of een vroom randschrift, vóór de Middeleeuwen had men in Rusland al munten met een afbeelding van Christus. Ook in het toch nog steeds calvinistische Nederland hebben rijksdaalders en guldens het randschrift: God zij met ons. C.Busken Huet noemde het ideaal van een echte, vrome calvinist: met Gods woord op de lippen en met een aalmoes in de hand, sterven als miljonair. Maar ja, deze C.Busken Huet was vrijzinnig en had dus ongelijk, rijkdom is een zegen van de Heer. in de vorige eeuw heeft de Nederlandse uitbuiting van Indië vele malen geleid tot opstanden van de Indische bevolking. Als een dergelijke opstand was neergeslagen, werden in Nederland dankdiensten gehouden en werd er geofferd voor de gewonde soldaten en de nabestaanden van de gesneuvelden. Toen Multatuli echter, om te wijzen op het leed van de Indische bevolking, schreef: Maar God met zoveel leed begaan, nam de offers van die dag niet aan, werd dit aangemerkt als het zoveelste bewijs dat hij een godslasteraar was. Het was toch duidelijk dat het Nederlandse beleid goed was, want God had de overwinning gegeven. In het verleden -maar ook nu nog- worden wapens gezegend en worden successen in oorlogen toegeschreven aan de zegen van God. Er zijn “van God gewilde” oorlogen en soldaten dragen vrome teksten en christelijke symbolen op het uniform. Maar als iemand in de Tweede Wereldoorlog bij een razzia afgeranseld werd door een soldaat die op zijn koppel “Gott mit uns” had staan, dan werd op dat moment de naam van God zonder meer gelasterd. En zo kan wel worden doorgegaan:
- de houding van de paus tegenover Hitler en Mussolini, terwijl hij wist van de jodenvervolging;
- het schrikbewind in Chili door de vroom-katholieke Pinochet;
- de vele christenen in Zuid-Afrika die de apartheid hebben goedgekeurd.
Ga zo maar door, er komt geen eind aan. In de tijd van de Hervorming noemden de rooms- katholieken de hervormden ketters, afvalligen van het ware geloof en dus afgodendienaars. De hervormden op hun beurt noemden de rooms-katholieke mis vervloekte afgoderij. Dit leidde tot gruwelijke vijandschap. Maar pas het door de koning van Spanje uitgevaardigde verbod voor de Hollanders om handel te drijven met Spanje, Portugal en hun koloniën in het Verre Oosten en Amerika en de invoering van een tienprocentsbelasting door de hertog van Alva, deed de Tachtigjarige oorlog uitbreken. Een godsdienstoorlog of eerder een economische ? Bekend is, dat in die oorlog Haarlemse protestanten gewoon kanonnen leverden aan de Spanjaarden.
Geloofsovertuiging is fijn, maar je hebt ook rekening te houden met je banksaldo. Het laatste gedeelte toont aan dat het niet eenvoudig is de leer van Bileam te scheiden van die van de Nikolaïeten. Maar dit lijkt ook niet nodig als gelet wordt op de woorden “op gelijke wijze” in de brief aan de gemeente van Pergamum (Openb.2:15). Als de gemeente van Efeze niet stopt met op zand te bouwen en niet gaat bouwen op de Rots, dan neemt de Heer de kandelaar weg. Gelovigen die in de gemeente van Efeze tot het Lichaam van Christus behoren, hebben met deze waarschuwing niets te maken, zij worden opgenomen. Van de anderen zullen zij die de waarschuwing serieus nemen en zich bekeren, bij de wederkomst van Christus behouden worden en eten van de Boom des Levens die in het Paradijs Gods is (Openb.22:2,14). Hiervóór is betoogd dat de zeven gemeenten in Openbaring 2 en 3 moeten worden beschouwd onder het facet: de gemeente als Gods tempel hier op aarde onder verantwoordelijkheid van de mens als Gods medearbeider. De leden van het Lichaam van Christus moeten de gemeenten waarschuwen het hoofd te bieden aan de gevaren die de gemeenten bedreigen.
Aan de gemeente van Smyrna
Hier verwijst Christus naar zichzelf als: de eerste en de laatste, die dood geweest is en levend geworden. In de brief worden de leden van de gemeente in Smyrna opgeroepen trouw tot de dood te zijn, zij zullen dan de kroon des levens ontvangen. Ook zij kunnen dan zeggen dat zij dood geweest zijn en weer levend geworden. Weer levend zijn geworden kan inhouden weer sterven (tweede dood), maar degene die overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden (vs 11). Niet de dood is meer de laatste, maar de Heer ! Wat moeten de gelovigen in Smyrna nu overwinnen ? Hun angst dat zij moeten lijden en misschien moeten sterven. De Heer heeft aan deze gemeente geen enkel verwijt, Hij zegt dat zij nu verdrukt en gelasterd worden en dat zij nog meer verzocht en verdrukt zullen worden, maar zij moeten in die situatie trouw tot in de dood zijn, want dan zullen zij de kroon des levens ontvangen. In Jac.1:12 wordt gezegd dat standhouden in de verzoeking een bewijs is van de liefde tot Christus en Petrus zegt dit eveneens met: “Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig” en verder ook “Indien hij als Christen lijdt, dan schame hij zich niet, maar verheerlijke God onder die naam” (1 Petr.4:12-19). In die tijd was er ook vervolging en verdrukking voor andere gemeenten en die is er ook in latere tijden geweest, in de Middeleeuwen bij voorbeeld bij christenen onderling. In de “Zaligsprekingen” wordt hierover door Jezus gezegd: “Zalig de vervolgden om der gerechtigheid wil, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil. Verblijdt u en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij de profeten vóór u vervolgd” (Matt.5:10-12).
Volharden wordt beloond met de kroon des levens, het eeuwige leven, de zaligheid, het Koninkrijk der Hemelen. Voortdurend staan in deze brief leven en dood en het Leven tegenover elkaar.
Verzoeking, verdrukking en laster komen van de duivel die hier werkt via de ongelovige joden. Deze worden hier niet gezien als echte joden, maar als een synagoge (samenbrenging) van de duivel. Deze harde omschrijving voor vijandige joden wordt eveneens gebruikt in de brief aan Filadelfia (3:9). Het is duidelijk, een jood die volgelingen van Christus vervolgt en derhalve Christus niet liefheeft, is geen kind van Abraham, maar hij heeft de duivel tot vader (Joh.8:42-44).
Aan de gemeente van Pergamum
Er wordt naar Christus verwezen als: Hij die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft. Dit tweesnijdende scherpe zwaard symboliseert niet alleen het woord van Christus (19:15), het is ook een teken van scheiding (Hebr.4:12). De brief aan Pergamum toont aan, net als die aan Tyatira en Sardes, dat binnen de gemeenten beslist niet altijd van een eenheid kan worden gesproken. Het merendeel van de leden van de gemeente in Pergamum heeft in zware tijden het geloof in Christus niet verloochend, maar vastgehouden aan zijn naam. Zij zullen eten van het verborgen manna (het Levende Brood) en door Christus worden gekend onder een op een witte steen geschreven nieuwe naam, mits zij overwinnen. Zij moeten als getrouwen in de strijd de overwinning behalen op de ontrouwen die een compromis met de wereld willen sluiten, gelijkvormig aan de wereld willen zijn, door het vasthouden aan de leer van Bileam en die van de Nikolaïeten. Tegenover deze dwaalleren is de gemeente van Pergamum te tolerant. Zij blijken standvastig te zijn tegen buiten, maar slap tegen binnen. Alleen om de eenheid te bewaren, laten zij een verkeerde leer toe. De getrouwen in de gemeente moeten de strijd aangaan en moeten overwinnen. Als de overwinning niet komt met het zwaard uit de monden van de getrouwen in Pergamum, dan zal zij komen met het zwaard uit Mijn mond, zegt de Heer. Dit speelt zich af in een stad, waar het geloof in de ideeën van de satan in opmars is en vaste voet gaat krijgen, waar de troon van de satan is, waar de satan woont (vs 13). De satan zal echter zijn troon geven aan het beest uit de zee (13:2) en er zal strijd zijn (16:10,11). De strijd eindigt met het in de poel des vuurs werpen van het beest en van de valse profeet en het doden van hun aanbidders door het zwaard dat uit de mond van Christus komt (19:19-21). De leer van Bileam en die van de Nikolaïeten is al eerder aan de orde geweest bij de behandeling van de brief aan de gemeente van Efeze.
Aan de gemeente van Tyatira
Christus noemt zich hier de Zoon van God en niet de Zoon des mensen als in 1:13. Hij zegt van zichzelf dat Hij ogen heeft als een vuurvlam en dat zijn voeten zijn als koperbrons: Christus geeft hier te kennen dat Hij alles doorziet en dat Hij oordeelt over alles wat er in de gemeente van Tyatira gebeurt en dat Hij zelf, als hoge en verheven gebieder, met kracht zal optreden om de dingen recht te zetten die in de gemeente van Tyatira niet goed zijn. Hij doorzoekt nieren en harten en zal een ieder naar zijn werken vergelden (vs 23). In de brief wordt gezegd dat de Heer de vrouw Izebel en haar kinderen zal straffen, want zij willen zich niet bekeren. De volgelingen van Izebel zullen in grote verdrukking komen en naar hun werken worden vergolden, als zij zich niet bekeren. Voor de volgelingen van Izebel is dus bekering nog mogelijk. Er zijn in Tyatira, net als in Pergamum, duidelijk groepen te onderkennen. Er zijn in Tyatira gelovigen die de leer van Izebel niet aanhangen en die de diepten van de satan niet hebben leren kennen. Zij hebben het goede niet ten volle leren kennen door het kwade zo diep mogelijk te onderzoeken, zoals de volgelingen van Izebel. Zij bezitten juist liefde en geloof en dienstbetoon en volharding die steeds groter wordt. Deze groep wordt door de Heer opgeroepen tot het einde toe vol te houden. Dit is kennelijk al zo moeilijk dat dit het enige is wat de Heer hen oplegt. Als ze daarin overwinnen zijn ze sterk, sterk genoeg om later over de heidenen te regeren en de morgenster van de Heer te ontvangen als teken van het recht om te regeren. In Job 38:7 zijn de aartsengelen morgensterren en in Jes.14:12 wordt speciaal de satan met deze titel aangeduid. De satan is machthebber van de tegenwoordige periode en Christus zal de morgenster zijn in de toekomende (Openb.22:16). De groep die Izebel volgt, maar door de Heer nog geroepen wordt zich te bekeren, zal door bekering wel de straf van de verdrukking ontlopen, maar voor hen geldt het machthebben en hoeden niet. Terecht, ze hadden ook niet de macht zichzelf te behoeden voor overspel met Izebel. Met Izebel wordt een valse profeet of profetes bedoeld. Zij behoort net zo min tot de gemeente van de Heer, als de Sidonietische Izebel, de vrouw van koning Achab van Israël, tot Israël behoorde. Izebel heeft in Israël de eredienst van haar goden Baäl en Asjera ingevoerd en de dienaren van de God van Israël liet zij ombrengen. In Tyatira tracht een valse profetes door misleiding de gelovigen tot geloof in een andere God of in andere facetten van God te brengen, dat wil zeggen te ontkennen wat God werkelijk wil en dat te vervangen door wat de valse profeet, of wat de kerk, of wat de mens wil. Dit bij voorbeeld door de nadruk te leggen op: God is liefde, dus Hij zal uiteindelijk iedereen en alles weer in ere herstellen, anders zou Hij geen God van liefde zijn. In feite wordt God dan een projectie van de menselijke wil en in principe zouden er evenveel godsbeelden als mensen zijn. Maar God is zoals zijn Zoon Hem ons heeft doen kennen (Joh.1:18). Het brengen van een misleidend godsbeeld gebeurt voetje voor voetje en voor de gelovigen in Tyatira bijna onmerkbaar, maar voor Hem die alles doorziet, is het duidelijk zichtbaar. Dat de Heer afrekent met deze vorm van ongeloof, zal aan alle gemeenten duidelijk worden, dat wil zeggen aan alle gelovigen.