Openbaring – Hoofdstuk 6


De lossing en de losser

Reeds eerder is hier het begrip losser aan de orde gesteld. Voor een Israëliet houdt het tafereel dat in hoofdstuk 4 beschreven wordt een bijzondere handeling in, een lossing. Er is sprake van een geopende stadspoort (een geopende deur), het zetten van een zetel (een troon) en aanwezigheid van oudsten. Bij een lossing is uiteraard een losser (een goël) nodig die aan door de wet gestelde voorwaarden moet voldoen:

  • hij moet een bloedverwant zijn;
  • hij moet zelf van elke schuld vrij zijn;
  • hij moet de losprijs kunnen betalen;
  • hij moet de lossing vrijwillig op zich nemen.

De lossing moet op een verzegelde koopbrief worden vastgelegd en bij het tafereel in hoofdstuk 4 ontbreekt deze verzegelde brief nog, die komt pas in hoofdstuk 5 aan de orde in de vorm van een verzegelde boekrol. In Jer.32:6-15 staat een uiteenzetting over het opstellen, ondertekenen, verzegelen en bewaren van een koopbrief. Uit het vervolg van Jer.32 en verder uit Jer.33 wordt duidelijk dat de koop van het land van Chanamel model staat voor de koop van het land Israël in een voor Jeremia nog verre toekomst. De (ver)lossing van Israël door de Messias wordt daar weliswaar aangekondigd, maar het heil Gods is eerst aan de heidenen gezonden (Hand.28:28). De Opname van de Gemeente heeft al plaatsgevonden en in de vorm van de vierentwintig oudsten is de Gemeente getuige bij het verbreken van de zegels van de akte van de lossing. Aan de eisen die worden gesteld aan de losser die voor God de schepping wil lossen, kan niemand voldoen, ook de Gemeente niet.

Geen van de vierentwintig oudsten is tot lossing in staat, evenmin als een van de vier levende wezens, dus de schepping kan ook zichzelf niet verlossen. Niemand blijkt in staat te zijn deze wereld los te trekken uit de macht van de duisternis, uit de macht van de ongerechtigheid. In vs 2 wordt gevraagd wie waardig is de boekrol te openen en haar zegels te verbreken en in vs 3 wordt gezegd dat niemand dit kan. Het boek kan slechts geopend worden door iemand die de waardigheid van erfgenaam van de aarde bezit én de macht heeft het boek te openen. Gods Zoon heeft deze waardigheid, want Hij is de erfgenaam van de Vader en de aarde behoort tot zijn erfdeel. Hij heeft van de Vader macht gekregen dit werk te volbrengen en Hij zal gebruik gaan maken van zijn recht om te (ver)lossen. Hij voldoet aan de gestelde eisen. Hij is mens geworden en daarmee bloedverwant van het mensdom. Hij is zonder schuld en is naast mens ook God, dus kan Hij betalen. Hij heeft zich vrijwillig laten slachten, zoals een lam dat stemmeloos is voor zijn scheerders.

Het lam aanvaardt de boekrol

In de gedaante van een lam zal Gods Zoon de boekrol aannemen uit de rechterhand van degene die op de troon gezeten is. De rechterhand is in Openb.1:16,17,20 en 2:1 getoond als symbool van bescherming en macht en in Openb.5:1 en 7 wordt de macht om te lossen symbolisch overgedragen aan het lam. De boekrol die door het lam aangenomen zal worden, is met zeven zegels verzegeld en beschreven aan de binnen- en de buitenkant, wat het belang en de omvang van de inhoud benadrukt. De zegels zijn waarschijnlijk zó bevestigd, dat telkens wanneer er één verbroken wordt, een gedeelte van de rol gelezen kan worden. Als het geschrevene niet doorloopt van de binnen- naar de achterzijde, maar als eerst de binnen- en daarna de achterzijde is beschreven, dan zouden de oordelen bij het verbreken van het zevende zegel het slot van de binnenzijde en de gehele achterzijde beslaan, iets wat gezien de aard en de omvang van de gebeurtenissen niet tot de onmogelijkheden mag worden gerekend, want na het verbreken van het zevende zegel volgen nog de zeven bazuinen en de zeven schalen van de gramschap van God.

De inhoud van de boekrol

De opvatting dat de inhoud van de boekrol de lijst is van namen van hen die na het eindoordeel ten leven mogen ingaan, is beslist niet te verdedigen. Die namen staan in het boek des levens (Openb.20:15) en dat is beslist niet hetzelfde als deze boekrol. De boekrol bevat de oordelen die over de aarde uitgestort zullen worden om alles uit te bannen wat in strijd is met de heiligheid en de gerechtigheid van God, zodat God door zijn Zoon zijn heerschappij op aarde kan vestigen. Uit hetgeen in de Openbaring op de oordelen volgt, wordt duidelijk dat het niet alleen gaat om het volbrengen van Gods wegen om door middel van oordelen het kwaad van de aarde weg te doen. Het gaat evenzeer om de uiteindelijke vervulling van Gods raadsbesluiten, om dat wat Hij zich heeft voorgenomen: alles onder één hoofd samen te brengen in Christus (Ef.1:10).De inhoud van de boekrol omvat ook Gods wegen die ertoe zullen leiden dat deze raadsbesluiten tot hun volledige vervulling komen. De boekrol is van binnen en van buiten beschreven, zij is compleet, er valt niets meer aan toe te voegen of aan af te doen. Zij bevat al Gods gedachten met betrekking tot de aarde, vooralsnog verzegeld met zeven zegels. Niemand mag haar openen dan Hij die er aanspraak op kan maken de erfgenaam te zijn van alle dingen (Hebr.1:2) en die bovendien de oordelen over de aarde kan laten komen die nodig zijn om de erfenis vrij te kopen. Op grond van de inhoud van de volgende hoofdstukken van Openbaring kan samenvattend worden gezegd dat de inhoud van de boekrol omvat:

  • de eigendomsrechten van Christus als Erfgenaam en Losser van de schepping;
  • de oordelen die nodig zijn om de aarde te reinigen met het doel dat Gods raadsbesluit zal worden uitgevoerd;
  • de onthulling van de raadsbesluiten Gods met betrekking tot zijn schepping. Dit houdt niet alleen de vernieuwing van de schepping na het eindgericht in, maar ook de zegen voor de heiligen en de verheerlijking van God en het lam.

Het verdriet van Johannes

Johannes zegt in vs 4 dat hij zeer weende, want niemand van de in de troonzaal aanwezigen schijnt boven, op of onder de aarde iemand te kennen die “eigenaar” van de aarde is en het recht van lossing van de aarde heeft. Zelfs Hij die op de troon gezeten is, houdt de rol in zijn rechterhand, maar maakt geen aanstalten de zegels te verbreken. Dat Johannes hierover verdriet heeft, ligt voor de hand, want als er niemand is die het recht van lossing kan uitoefenen dan zal Gods schepping voor eeuwig in de macht van Satan blijven. Er zou dan geen sprake kunnen zijn van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde die worden beloofd in Jes.65:17 en 66:22 en waarvan ook door Petrus gesproken wordt (2 Petr.3:13). Het is dan een van de oudsten die Johannes troost met de mededeling dat de Leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, overwonnen heeft om de zegels van de rol te verbreken en de boekrol te openen. Niet een engel, maar een oudste zegt dit tegen Johannes. Uit vs 2 is duidelijk geworden dat de engelen geen inzicht hebben in Gods raadsbesluiten. Uit vs 5 blijkt nu dat de gelovigen, de oudsten, dit inzicht wel hebben gekregen en er blijkt ook uit dat de Opname van de Gemeente een noodzakelijke voorwaarde voor de lossing is, anders zitten er geen oudsten in de poort (geopende deur). Christus is de Leeuw uit Juda waarover Jakob geprofeteerd heeft in Gen.49:8- 12 en Hij is tevens de wortel van David. Het begrip wortel wil hier zeggen de wortelscheut, de nazaat. Zie in dit verband Jes.11, daar is in vs 1 sprake van de Messias als een rijsje, een wortelscheut uit de tronk van Isaï en in vs 10 wordt gesproken van de Messias als de wortel van Isaï. Christus is nazaat van David, Hij behoort tot het koninklijk geslacht. Hij is de ware zoon van David, van wie de profeten voorspeld hebben dat God zijn vijanden zal leggen als een voetbank voor zijn voeten (Ps.110:1 en Matth.22:41-45).Als de zoon van David zal Hij niet alleen over Israël, maar over alle volken van de aarde heersen en als zodanig mag Hij de boekrol met de zeven zegels openen en zo gebruik maken van zijn recht de aarde te lossen om haar te reinigen.

Niet de leeuw maar het lam

Als Johannes zich omdraait, verwacht hij de leeuw, de held onder de dieren (Spr.30:30) te zien, de machtigste in het dierenrijk. Hij ziet in plaats daarvan echter een geslacht lam, op het oog een teken van zwakheid en dood, maar dit lam heeft volmaakte macht (zeven horens) en het volmaakte inzicht van de zeven Geesten Gods (zeven ogen). De Geest maakt dat Christus alle dingen ziet (2 Kron.16:9, Zach.3:9 en 4:10), Hij is niet alleen almachtig maar ook alwetend. De zeven ogen zijn de zeven geesten Gods die zijn uitgezonden over de hele aarde. De Geest van Christus kan over de gehele aarde uitgaan, terwijl Hij zich tezelfdertijd in de hemel bevindt, want Hij is alomtegenwoordig. Het vernederde en geslachte lam van Golgotha is de almachtige, alwetende en alomtegenwoordige God. Hieruit blijkt ook weer dat Hij die op de troon gezeten is, dat is de Schepper die aanbeden wordt omdat Hij alle dingen geschapen heeft (Openb.4), dezelfde is als degene die als Zoon des mensen komt om het boek te nemen uit de rechterhand van Hem die op de troon gezeten is (vs 7). De aanduiding lam voor Christus komt ook voor in het evangelie van Johannes (Joh.1:29,36) en bij Petrus (1 Petr.1:19). In beide gevallen wordt daar het Griekse woord amnon gebruikt, maar in de Openbaring gebruikt Johannes alleen maar het woord arnion (27 keer) en dat is de benaming voor het Paaslam. Met “als geslacht” wordt hier bedoeld: alsof het geslacht geweest is, dus: het Paaslam dat de tekenen van zijn dood draagt: Christus. Maar Christus hangt niet meer aan het kruis en ligt ook niet meer in het graf, Christus bevindt zich in heerlijkheid in het midden van de troon. Hij is in het midden van de vierentwintig oudsten, want Hij is het middelpunt van de Gemeente en Hij is eveneens in het midden van de vier levende wezens, want Hij is het middelpunt van de gehele schepping. Ook in het totale verlossingsplan van God en in het finale gebeuren van Gods raadsbesluit staat Christus centraal. Dit blijkt ook later uit de lofprijzing van de engelen rondom de troon (vs 11,12). Alleen het lam heeft het recht de boekrol aan te nemen en de zegels te openen. Als antwoord op de vraag van de sterke engel wordt in de lofprijzing van vs 9 gezegd dat het lam waardig is de boekrol te nemen en haar zegels te openen. Met de macht die Hem gegeven is, zal Christus, het lam, het drievoudig rijk van Satan deel voor deel afbreken:

  • het luchtrijk van Satan (Openb.12:7-12);
  • het wereldrijk van Satan (Openb.19:19-21);
  • het dodenrijk van Satan (Openb.20:14).

Er is een sterke held, een overwinnaar nodig om de boekrol te openen en de oordelen uit te voeren in de kracht van de Leeuw van Juda. Christus had echter nooit die leeuw, nooit de overwinnaar van dood en dodenrijk kunnen zijn, als Hij niet eerst dat geslachte lam was geworden, dat hier wordt voorgesteld met de bijgedachte aan zijn volbrachte werk. Hij is dáárom waardig de boekrol te nemen en de zegels te verbreken, omdat Hij in volkomen vernedering gestorven is, op een manier die helemaal vreemd is aan de aard van een leeuw. Voor de wereld was het duidelijk dat Satan, in 1 Petr.5:8 immers de brullende leeuw genoemd, de overwinning behaalde toen het lam werd geslacht, maar in werkelijkheid is het de Heer die overwonnen heeft en die de machtige Leeuw uit Juda bleek te zijn. Maar in Openbaring 5 en in alle eeuwigheid wordt Hij herdacht en aanbeden als het lam dat werd geslacht. Als het lam het boek heeft aangenomen, werpen de vier levende wezens en de vierentwintig oudsten zich voor Hem neer en zingen een nieuw gezang. In Openb.4 hadden de oudsten kronen die zij neerwierpen voor de troon, omdat ze geen enkele eer voor zichzelf wensten tegenover de Heer, hoewel Hij hun in zijn genade geeft met Hem te heersen tijdens het duizendjarig rijk en daarna tot in alle eeuwigheid (22:5). In Openb.5 gaat het niet zozeer over hun overwinning en hun koninklijke waardigheid, ze worden nu voorgesteld met citers en gouden schalen. De kronen wezen erop dat de oudsten koningen zijn, de schalen wijzen erop dat zij priesters zijn, zie Openb.1:6. De Gemeente heeft zowel een koninklijke als een priesterlijke waardigheid en ook een daarbij behorende taak.