Hoofdstuk 10


De werking der wet

Evenals in 6:1 en 6:15 wordt in vs 7 weer een vraag gesteld met het doel het antwoord zelf te kunnen geven. Zoiets als: “Nou zou je je natuurlijk kunnen afvragen…………. “. De vraag is hier:”Is de wet dan zonde, dat we er niet naar mogen leven?”. “Natuurlijk niet”, is het antwoord, “de wet openbaart wat zonde is en laat zien dat we zondaren zijn. Dat is niet zondig, dat is juist goed”. Zie ook Rom.5:20,21. De wet openbaart bij voorbeeld de begeerte, maar daardoor wordt de begeerte juist aangewakkerd (O, kan dat óók ?). Dat de wet in staat zou zijn de begeerte teniet te doen, de begeerte in ons te doden, is een vrome wens, maar geen werkelijkheid. De wet wekt de zonde tot leven, stimuleert de zonde en de zonde wekt de begeerte op(vs 8). Zonder wet is de zonde dood, de mens heeft dan geen gemeenschap met de zonde. Door de wet leeft de zonde, heeft de mens gemeenschap met de zonde. Vóór de wet zondigde de mens en kwam vervolgens tot de ontdekking dat hij een zondaar was, de mens had toen de wet in het hart (Rom.2:14-16). De wet zegt: de mens is als zondaar geboren en daarom zondigt hij.

Het verleden van Paulus

In vs 9-12 spreekt Paulus over zichzelf als de wetsgetrouwe jood die hij eens was. Als kind, als niet- verantwoordelijke, was hij nog zonder wet, maar dat duurde niet lang. Paulus is een Farizeeër geweest en is dus opgeleid met de joodse gedachte: “Al wat de Here zegt, zullen wij doen” en “Doe wat de Here zegt en gij zult leven”. Maar evenals de joden vanaf de wet van Mozes niet in staat geweest zijn dit te doen en tot het inzicht kwamen dat ze niet wisten wat ze zeiden, is ook Paulus niet in staat geweest te voldoen aan de eisen van de wet. De zonde kwam door de wet in hem tot leven en elk foutje leidde tot de dood: niet gedaan wat de Here zegt, dus niet zullen leven. De zonde heeft Paulus misleid en de wet heeft hem ter dood veroordeeld. Toch weet Paulus dat hij fout was en dat de wet goed is. De wet is goed en rechtvaardig. De wet is niet te veroordelen, de wet veroordeelt ons. Maar daardoor ruimt de wet haar eigen slachtoffers uit de weg en maakt zich daardoor overbodig. De wet is dus eindig en in Rom.10 zegt Paulus ook dat Christus het einde van de wet is.

Christus was de eerste die geen slachtof¬fer van de wet was en met Hem zijn wij dat ook niet meer, want de wet is ten einde.

Strijd van wet en zonde

“Maar hoe kan dat nu ?” is de vraag in vs 13, “is het goede mijn dood geworden ?”. Volstrekt niet. Als de mens zichzelf voor goed houdt en de wet veroordeelt en doodt hem, dan is de wet slecht. Maar de wet is goed, want zij veroordeelt slechte mensen. Het goede (de wet) doodt ons op voorwaarde dat wij slecht zijn. Niet vanwege de wet (het goede), maar vanwege de zonde, sterven wij. De wet veroordeelt ons op grond van de zonde terecht ter dood, opdat wij de zonde zouden leren kennen. De zonde maakt gebruik van het goede, heilige en rechtvaardige (de wet) om ons te doden. Opdat door het gebod de zonde zou blijken zonde te zijn. In vs 14 zegt Paulus dan dat hij als oude mens vlees is en zondig. In zijn vlees heeft hij met de wet naar de letter voldoende te maken gehad om dit te kunnen en te mogen zeggen. Maar hij weet nu dat het gaat om de geest, om de nieuwe mens, om een nieuwe schepping die geen zonde kent, waarin geen zonde wordt gevonden. Het wezen van de wet, namelijk God liefhebben en de naaste (dat is Christus), is geestelijk, is voor de nieuwe, de opnieuw geboren mens. De wet is afkomstig van God en wij lezen in de Bijbel talloze keren dat God geest is. Jezus zegt: “Wat de Geest voortbrengt, is Geest” (Joh.3:6), dus is de wet geestelijk. De relatie wet en mens is er een van geestelijk tegenover vleselijk. Het kwade overwint in de oude mens het goede, de zonde wint, de dood wint. In de nieuwe mens overwint het goede, het Leven.

Het heden van de gelovige

Vanaf vs 15 spreekt Paulus, spreekt een gelovige, in de tegenwoordi¬ge tijd (uitwerk,doe,wens enz.). Wat hij denkt en wil is volstrekt anders dan wat hij doet, maar hij stemt toe dat de wet goed is (vs 16). Zijn denken, zijn gemoed (een typische “paulus”term), zegt hem met betrekking tot de wet immers: Ja, zo zou ik willen leven. Maar zijn levenswandel is anders, zijn wandel is in strijd met zijn wil. Ik wilde het niet, maar ik deed het wel. Als een mens dát zegt en hem wordt gevraagd waarom hij het dan tóch deed, volgt er meestal een leugen, een smoes. Paulus erkent dat er, ook wat hem betreft, een groot verschil is tussen het denken en het doen van de mens. Hij zegt in dit gedeelte ook steeds: wij weten  ,maar doen ? Niet met onze handen, maar met ons hoofd, ons verstand, ons denken, stemmen wij in met het goede van de wet. Daarom maakt ons weten, ons geloven, ons rechtvaardig voor God. Niet onze levenswijze verzoent ons met God, wij hebben vaak niet eens de controle over onze eigen daden. Vs 17 lijkt een vreemde verontschuldiging. “Ik doe het niet, maar het gebeurt wel”, “Ik ben niet verantwoordelijk, maar de zonde”, “Het gebeurt via mijn lichaam, maar dat is de zonde die in mij woont”. Toch is het niet vreemd, want ik ben dood, alleen mijn vleselijk lichaam is nog bezig en daar woont geen goed in. Ik heb geen gemeenschap met deze oude mens, met de zonde. In mijn denken is het goede, maar mijn oude mens kan dat goede niet doen (vs 18,19 en 20). De conclusie is dan duidelijk: het is een wetmatigheid, een soort natuurwet, dus zonder een wetgever, maar ook zonder straf voor de overtreder (vs 21).

Innerlijke strijd

Hierna wordt in vs 22,23 de nieuwe, geestelijke mens, het denken, tegen¬over de oude, vleselijke mens gezet. Uit deze verzen blijkt dat het vlees wel strijdt tegen de geest, er wordt niet gezegd dat de geest strijdt tegen het vlees. Al eerder heeft Paulus aangetoond dat de strijd tegen de zonde nutteloos is. Christus heeft die strijd al voor ons gestreden en heeft daarin overwonnen. In dit gedeelte staan weer leven en dood tegenover elkaar: Ik leef, maar niet ik, Christus in mij. Ik ben dood, maar niet ik, de zonde in mij. Want ik zondig en zal sterven, maar niet ik, maar de zonde in mij. In het slot (vs 26) zegt Paulus dan dat zijn denken onderworpen is aan de wet Gods (een wetmatigheid die van God uitgaat) en dat zijn lichaam onderworpen is aan de wet van de zonde. Dit geldt zowel voor denken en lichaam van Paulus als voor denken en lichaam van ons als gelovigen.

Maar God zet een streep door de situatie van het vlees, wij worden verlost van het lichaam des doods door Jezus Christus onze Heer (vs 25). De redenering van Paulus: Ik zondig, maar ik zondig niet, doet nogal vreemd aan. Maar die is ook te vinden bij Johannes, als hij zegt: “Een ieder die uit God geboren (wedergeboren) is, zondigt niet” (1 Joh.5:18) en eerder in dezelfde brief (1:8) “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, misleiden wij onszelf en de waarheid is in ons niet (nog een zonde erbij dus)”. De conclusie moet dan wel zijn dat er twee in ons wonen. De ene zondigt en de andere weet van niets.