Hoofdstuk 8


Geen zondaar maar dienstknecht

In Rom.6:15 komt nu logisch de vraag: als we niet onder de wet, maar onder de genade zijn, dan kunnen we toch maar raak zondigen (zondige daden doen) ? Het antwoord van Paulus is gelijk aan dat in vs 2: Volstrekt niet ! Mensen kunnen zich niet voorstellen dat je kunt leven zonder wet en evenmin hoe je dan moet leven. Maar de zaak is niet compleet als we alleen maar zeggen dat we niet onder de wet leven, maar onder de genade. Dán is de voor de hand liggende conclusie: dan kun je maar raak leven. Dit is een verkeerde toepassing en een voorbarige conclusie. Paulus gaat namelijk verder: in plaats van onze leden tot wapenen der ongerechtigheid te stellen, moeten we ze stellen tot wapenen der gerechtigheid (vs 13). Ook moeten we onze leden stellen tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer (Rom.12:1, 2). Onder de genade zijn, is niet alleen: wij zijn voor God gerechtvaardigd en de zonde en de zonden zijn weggedaan, dus er kan ons niets meer gebeuren, we kunnen nergens meer voor veroordeeld worden en we kunnen onze gang maar gaan;het is ook: wij zijn dienstknechten geworden. Ons vrijgekocht zijn heeft als logische consequentie dat wij eigendom zijn van Hem die ons vrijkocht. Zoals we eerst eigendom waren van de zonde. De strekking is hier niet negatief: we staan niet meer onder de wet; de strekking is: wij zijn door het geloof eigendom van God. Wij kunnen wandelen in nieuwheid des levens als eerstelingen van een nieuwe schepping, wij zijn dood voor de wet door het lichaam van Christus om het eigendom te worden van een ander, van Hem die uit de doden is opgewekt, opdat wij Gode vrucht zouden dragen (1 Kor.15:20 en Rom.7:4). Wij worden geacht God te dienen door onze leden te stellen tot wapenen der gerechtigheid en tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer.

De oude mens is en blijft een zondaar

Maar onze oude, dat wil zeggen onze natuurlijke mens is een instrument van de zonde, die kun je niet zijn gang laten gaan, want dan loopt alles verkeerd. Een voornaam kenmerk van onze oude mens is: hij is zondig. Als de oude mens aan het werk gaat, gaat hij zondigen, want hij is niet in staat te werken zonder te zondigen. Onze oude mens leeft en móét ook leven onder de heerschappij van een wet (de wet van Mozes of een andere wet, dat maakt geen verschil), een wet die hij bij voortduring zal overtreden, omdat elke wet eisen stelt waaraan onze oude mens niet kan voldoen. Maar het is niet zo dat onze oude mens meer gaat zondigen, omdat de wet voor hem niet meer geldt. Een ongelovige voor wie de wet niet geldt, gaat ook niet zondigen om aan te tonen dat de wet voor hem niet geldt of om aan te tonen dat hij een ongelovige is. In de regel voelt een ongelovige zich ook niet lekker als hij iets verkeerds heeft gedaan, alleen noemt hij dit geen zondebesef, maar het knagen van zijn geweten of de stem van zijn betere ik. Het is bovendien logisch dat voor de oude mens van een gelovige de wetten en normen van de maatschappij waarin hij leeft, volledig rechtskracht bezitten, maar ook niet meer dan dat. Geen rechter zal bij diefstal een zwaardere straf opleggen aan een gelovige of een lichtere aan een ongelovige.

Voor God is de oude mens dood

Als de oude mens van de gelovige sterft, gebeurt pas feitelijk wat rechtens voor God al een feit was: hij is dood. Dit sterven maakt de nieuwe mens vrij, want de nieuwe mens heeft (tijdelijk) in de oude mens zijn woning. En als de oude mens zich misdraagt, ervaart de nieuwe mens dit ook en het verkeerde van de oude zit de nieuwe mens uiteraard niet lekker. Dit is echter geen reden om te blijven klagen over het slechte gedrag van de oude mens, over zijn “zondig zijn”. Onze nieuwe mens is gericht op God en wij horen te beseffen dat die relatie niet verstoord kan worden door de onvolkomenheid van onze oude mens. Onze oude mens kan nu eenmaal niet leven uit genade zonder meer, hij kan zijn lichaam niet stellen tot wapen der gerechtigheid, hij kan geen welriekend offer zijn. Onze oude mens moet wel geofferd worden, wij moeten hem kwijt, maar welriekend ? Wat Paulus in 1 Kor.15 en Rom.7 zegt, moet dus wel slaan op onze nieuwe mens.

Strijd tussen oude en nieuwe mens

Het voorgaande toont de voortdurende strijd tussen onze oude en onze nieuwe mens. Hierbij moeten we bedenken dat de oude mens er eerder is dan de nieuwe. Het is niet zo dat om de nieuwe mens heen een oude mens wordt geschapen (we mogen de geboorte van Jezus als een uitzondering hierop zien). Bij God gaat echter de tweede vóór de eerste: God heeft onze oude mens dood verklaard, onze nieuwe mens heeft Hij in Christus liefgehad. Als men dus zegt: wij kunnen niet zonder wet, want dan kun je maar raak zondigen, dan heeft men de strekking van dit gedeelte van de Romeinenbrief niet begrepen. “We houden de wet uit dankbaarheid” is dan niet meer dan een smoesje om de onjuiste interpretatie te camoufleren. En nog erger is het te zeggen: Christus heeft de wet vervuld, maar een christen kan niet leven zonder wet, daarom moeten we zelf wel nieuwe wetten maken, nieuwe geboden opleggen.

Doel van de genade

Het doel van de heerschappij van de genade is niet dat wij vrij zijn om te zondigen zoveel als we maar willen en kunnen, het doel is dat wij bekwaam gemaakt worden om dienaren te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend, zegt 2 Kor.3:6. Als onze zonden niet zijn vergeven, niet zijn weggedaan, kunnen we God niet dienen. Die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen. Wij kunnen God wél behagen, wij zijn niet meer in het vlees, maar in de Geest. Wij zijn niet meer een oude schepping, wij zijn een nieuwe schepping, levend onder de genade en niet meer onder de wet. In de brief aan de Romeinen zegt Paulus dat wij met Christus zijn gestorven en ook met Hem zijn opgewekt, in de brief aan de Efeziërs gaat hij nog verder door te zeggen: wij zijn met Christus opgewekt en hebben in Hem mede een plaats gekregen in de hemelse gewesten. Het doel van de heerschappij van de genade wordt in Efez.2:6 geformuleerd als: wij moeten met Christus sterven, opgewekt worden en een plaats in de hemel krijgen. Ondanks het feit dat wij zondaren zijn en nog steeds zondigen, demonstreert God in de toekomende eeuwen de uitnemende rijkdom van zijn genade, want uit genade zijn wij zalig geworden, door het geloof, niet door ons werken, niet uit onszelf. Als het uit onszelf was, dan zouden we kunnen roemen, maar juist ons roemen zou ons ongeschikt maken. Als ons werken telt, kunnen we roemen en dat zou afbreuk doen aan Gods genade, omdat het dan niet Gods genade is, maar ons werken. Het is dan geen genadegift, maar arbeidsloon, loon naar werken. Wij zijn onder de genade, niet opdat wij zouden kunnen zondigen, maar opdat God zijn rijkdom over ons kan uitstorten. God wil genadig zijn en wij moeten bereid zijn te accepteren.

Goede werken

In het hiervoor genoemde gedeelte van de brief aan de Efeziërs zegt Paulus dan verder tot de Efeziërs en zo tot ons, dat wij in Christus geschapen zijn (nieuwe schepping) en niet in Adam (oude schepping). Met welk doel ? Vanwege, of op grond van goede werken. Niet die wij doen, maar die welke God heeft voorbereid. God heeft bepaald welke die goede werken zijn. Niet opdat wij zouden zondigen en ook niet opdat wij die goede werken zouden doen, maar opdat wij in die goede werken zouden wandelen. God doet die goede werken: in de komende eeuwen toont hij namelijk de overweldigende rijkdom van zijn genade naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Zoals Efez.2:7,8 zegt: want door genade zijt gij behouden, door het geloof en dat niet uit uzelf: het is een gave van God. Wij moeten die goede werken ondergaan, wij moeten wandelen in overeenstemming met die goede werken, want onze nieuwe mens leeft al in de toekomende eeuw, hij is niet -zoals de oude mens- van deze tegenwoordige wereld en leeft niet onder het regime van de machthebbers van de tegenwoordige eeuw en de tegenwoordige wereld, hij is daaruit getrokken (Gal.1:4). De gedachte: we leven onder de genade en niet onder de wet, dus we kunnen maar raak zondigen, moet niet zozeer bestreden als wel aangevuld worden. Rom.6:15 is de vraag van de vleselijk ingestelde mens, vaak zelfs van de vleselijk ingestelde gelovige. Het antwoord op deze vraag is: “Volstrekt niet”.

Twee mogelijkheden

Dat wordt dan in vs 16 aangevuld met het geven van de twee mogelijkheden die er voor de mens zijn:

  • òf hij is dienaar van de zonde, de zonde heerst over hem en dit leidt tot de dood. De dood is het einde van de zonde, maar tegelijk van de mens. Het is het eten van de boom der kennis van goed en kwaad en met de dood eindigt zowel de kennis als het goed en het kwaad;
  • òf hij is dienaar van de gehoorzaamheid en dit leidt tot gerechtigheid, tot rechtvaardiging. Het is het eten van de boom des levens en dit geeft eeuwig leven.

Gehoor geven

“Gode zij dank”, zegt Paulus in vs 17, want we praten over genade en daarvoor danken we God. Paulus rekent zoals God rekent en zegt dat de gelovige die de genade accepteert een slaaf van de zonde was, maar nu een slaaf van de gehoorzaamheid is. Gehoorzaam namelijk aan die vorm van onderricht die hem overgeleverd is. Die vorm van onderricht is de leer aangaande Christus. De Statenvertaling heeft hier “het voorbeeld der leer” en legt daarmee meer de nadruk op het gehoor geven aan Christus, het Levende Woord, dan op het gehoor geven aan de leer, de woorden, aangaande Christus, wat de NBG-vertaling doet. In verband met de rest “die u overgeleverd is” lijkt de NBG-vertaling hier de betere. Maar zowel gehoor geven aan Christus als aan de leer aangaande Christus houdt in: het afleggen van de oude mens en daarmee het afwerpen van het slavenjuk van de zonde. Het voorbeeld, de norm, voor iedere christen is Christus. Christus kennen en weten dat wij met Hem vereenzelvigd zijn, dat God ons dus ziet in Christus, geeft dat wij onszelf kennen. Als wij Christus niet kennen en onszelf tot norm verheffen, loopt het absoluut fout.

Christologie en theologie

Bijbelstudie is automatisch christologie. De Bijbel spreekt voortdurend over Christus (Luc.24:44) en christologie is kennis van Christus. Jezus zegt dat wie Hem kent, ook de Vader kent (Joh.8:19) en de Vader (God) kennen is theologie. We moeten dus beginnen bij Christus (christologie)dan komen we vanzelf bij God (theologie). Als je jezelf tot norm stelt, dan is het nodig dat je onder de wet geplaatst wordt. Als Christus als norm wordt gesteld, dan kan nooit worden gezegd dat Christus onder de wet geplaatst moet worden, want Hij is eens “onder de wet geboren, opdat Hij hen die onder de wet waren vrij zou kopen” (Gal.4:4,5). Dit is verleden tijd. Het antwoord op de vraag in vs 15 is NIET: “Nee, je moet niet zondigen”, het antwoord is: “Je moet je leden stellen als wapenen der gerechtigheid”.

Dienaren van de gerechtigheid

Strijden tegen de zonde of proberen zonden te voorkomen, heeft geen zin. We moeten ons bezig houden met andere dingen. We moeten ons beschikbaar stellen in dienst van de Heer. Dat is het alternatief, het is òf het een òf het ander. Weigeren dienstknecht van de gerechtigheid te zijn, houdt in dat we zondaren blijven en in de praktijk van ons leven geen deel hebben aan de Opstanding van Christus. We ervaren dan niets van de heerschappij van de genade, want die genade is juist dat we bekwaam zijn gemaakt om dienaren te zijn, niet van een oud, maar van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest namelijk van de opgewekte Christus. Als wij bekwaam gemaakt zijn om dienaren te zijn, dan zal genade over ons heersen en wij hebben dan deel aan de Opstanding van Christus. In het leven rondom ons verandert er dan eigenlijk niets -zoals al eerder is aangetoond-, dat is het terrein van de oude mens. Genade heerst, wil niet zeggen dat God ingrijpt in de gang van zaken in ons leven en in het wereldgebeuren en het wil ook niet zeggen dat hier en nu onze zonden worden bestraft en onze goede werken worden beloond. Genade heerst, wil zeggen dat wij vrijgemaakt worden van de zonde, opdat wij dienaren van de gerechtigheid kunnen worden. Dit is het vrijmaken waarvan Jezus spreekt in Joh. 8:36. Dat ter wille van de levende nieuwe mens de Heer ingrijpt in het bestaan van de dode oude mens is een geheel andere kwestie die hier niet aan de orde is, het is meer uitzondering dan regel. Maar een mens kan natuurlijk altijd bidden om een uitzondering.