Openbaring – Hoofdstuk 16


Voorbereiding tot de laatste plagen

Na de beschrijving van het beeld van de overwinnaars, wordt in vs 5 het thema van het derde teken in de hemel uit vs 1 weer opgevat. Het betreft hier de voorbereidingen die in de hemel worden getroffen met betrekking tot de zeven laatste plagen. Johannes heeft hiervóór in de hemel de troonzaal gezien met de troon als symbool van de koninklijke waardigheid, nu ziet hij in de hemel de tempel van de tent der getuigenis, het heilige der heiligen als symbool van de priesterlijke waardigheid. Beide waardigheden komen toe aan de Messias van Israël. Aan het begin van het vierde tussengezicht (11:19) ging de tempel in de hemel open en werd de ark van het verbond zichtbaar. Dit verbond was het verbond tussen God en Zijn volk en de ark was het symbool van Gods trouw jegens Israël en ook van Zijn trouw jegens de rechtvaardigen. In dit tussengezicht wordt de trouw van God ook duidelijk getekend in het lot van de groepen gelovigen van na de Opname van de Gemeente. Zij zijn met God verzoend door het bloed van het Lam, de hogepriester Christus heeft die verzoening bewerkt. Aan het begin van het gedeelte dat volgt op het vierde tussengezicht gaat de tempel ook open, maar er is geen sprake meer van de ark van het verbond en dus ook niet van Gods trouw. Op Grote Verzoendag ging de hogepriester volgens de ordening van Aäron in het Heilige der Heiligen en kwam eruit om het volk mee te delen dat God verzoening van zonden had geschonken. Maar in plaats van de hogepriester die uit het Heilige der Heiligen komt als bewijs dat God aan Zijn volk genade heeft bewezen, komen uit het Heilige der Heiligen nu zeven engelen met de zeven plagen als bewijs dat de oordelen van God over de wereld zullen komen. De Hogepriester naar de ordening van Melchizedek die tot dan toe deze oordelen heeft kunnen afwenden, is terzijde getreden. Bij zijn Hemelvaart is Jezus ingegaan in de hemel, maar Hij is er niet weer uitgegaan. Dat gebeurt pas aan het einde, als God verzoening gegeven heeft, niet de verzoening van de zonden van het afgelopen jaar zoals bij de aardse hogepriester, maar de totale, eeuwige verzoening. Voordat echter die totale verzoening een feit is, zal de aanklager overwonnen moeten worden. Op zijn aanklacht zal God òf moeten straffen òf moeten vergeven. Zij die van de Zoon zijn, ontvangen vergeving, zij die niet van de Zoon zijn, worden gestraft. Daarna zal de aanklager worden verwijderd en kan de totale verzoening door de overwinning van Christus een feit worden. Dan is het Jubeljaar aangebroken. In het jubeljaar gaan alle zaken terug naar de oorspronkelijke eigenaar. Op Grote Verzoendag van het jubeljaar klinkt de bazuin (sjofar) ten teken dat het Jubeljaar is aangebroken en dat dit teruggeven nu zal gaan gebeuren. In Openb. 8:2 is sprake van zeven bazuinen (het getal van de volmaaktheid of volledigheid), dit wil zeggen dat alles voorgoed aan de Zoon als hogepriester naar de ordening van Melchizedek zal worden teruggegeven. Hij is de maker en de ware eigenaar. Als de Hogepriester terzijde getreden is, wordt Zijn plaats ingenomen door engelen, die weliswaar bekleed zijn met priesterlijk linnen en met gouden gordels, maar die oordeel in plaats van zegen komen brengen. De oordelen die nu over de aarde zullen gaan, komen uit schalen die de engelen uitgieten over de aarde. Het uitgieten van de schalen van de gramschap Gods heeft verwantschap met het drinken van de beker der gramschap uit Jer. 25:15-38. De engelen ontvangen de schalen uit de hand van een van de vier levende wezens. De vier levende wezens zijn de vertegenwoordigers van heel de bezielde schepping en met het overhandigen van de schalen geeft de schepping de rechtvaardigheid van de komende oordelen toe. Vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege Zijn kracht wordt de tempel vervuld met rook en niemand kan de tempel meer binnengaan om te bidden of te offeren. De oordelen zijn onafwendbaar, tussenkomst van wie dan ook is niet meer mogelijk en van verlossing kan geen sprake meer zijn, de genadetroon is niet meer te benaderen. Uit de tempel klinkt dan een luide stem die de zeven engelen opdracht geeft hun schalen op de aarde uit te gieten.

Gevolgen van het uitstorten van de schalen

Het gedetailleerd beschrijven van de gevolgen van het uitstorten van de schalen kan slechts leiden tot speculaties. Er is sprake van beelden zonder dat precies bepaald kan worden wat in de werkelijkheid met deze beelden bedoeld wordt. Elke poging tot verklaren moet in zo’n geval tot onjuistheden leiden die slechts als voordeel hebben dat ze door geen enkele “andersdenkende” kunnen worden bewezen fout te zijn. Het wordt dan een eindeloze kwestie van “nietes-welles”. De verklaring van dit deel van de Openbaring moet daarom beperkt blijven tot het plaatsen van kanttekeningen en het maken van enige opmerkingen, de ene wat meer en de ander wat minder globaal en vrijblijvend. Het eerste wat opvalt is de overeenkomst tussen de eerste vier schalen en de eerste vier bazuinen. De eerste vier schalen brengen net als de eerste vier bazuinen oordelen over de aarde, de zee, de rivieren en waterbronnen en over de zon, met een gering verschil bij de vierde bazuin waar het niet alleen de zon, maar ook de maan en de sterren betreft. Hoewel de overeenkomst duidelijk is, kan hier geen sprake zijn van herhaling, want er is steeds toeneming van een derde deel tot het geheel. Omdat de zevende bazuin de zeven schalen van de gramschap omvat, heeft die bazuin uiteraard dezelfde afloop als de zeven schalen. Dit was al eerder het geval met het zevende zegel dat de zeven bazuinen omvatte en zo blijkt het openen van de zegels via het klinken van de bazuinen en het uitgieten van de schalen, na een onderbreking door het zesde tussengezicht en onder begeleiding van donderslagen, stemmen, bliksemstralen en aardbevingen, te leiden tot het aanvaarden van het koningschap door Christus. Uit dit laatste blijkt ook de korte tijd die het uitgieten van de schalen in beslag neemt, want als de zevende bazuin klinkt, wordt ook gezegd dat het koningschap is gekomen aan de Heer en zijn Gezalfde en dat in die dagen eveneens het geheimenis van God is voleindigd (11:15, 10:7). De korte tijd van deze oordelen maakt het moeilijk te accepteren dat de bedoeling van de eerste vier schalen is:

  • kwaadaardige gezwellen = kanker;
  • water wordt bloed = milieuvervuiling;
  • grote hitte = broeikaseffect en ozonlaag.

Tussen het uitgieten van de derde en de vierde schaal komt de engel der wateren aan het woord samen met de engel van het altaar en met de laatste de zielen onder het altaar genoemd bij het vijfde zegel (6:9). Zij prijzen de waarachtige en rechtvaardige oordelen, want het vergieten van het bloed van de heiligen en de profeten toont aan dat de goddelozen het oordeel waard zijn en omdat zij het waard zijn, heeft God hen geoordeeld door aan hen bloed te drinken te geven. Dit oordeel bewijst dat God rechtvaardig is. Van God wordt hier gezegd dat Hij was en is, niet meer dat Hij komt, want Hij is en blijft. Bij de vijfde en zesde schaal treedt een versmalling op, er wordt niet langer gesproken van algemeenheden zoals aarde, zee en rivieren, maar juist van bijzonderheden zoals de troon van het beest en de Eufraat. Bij de vijfde schaal wordt het rijk van het beest in zijn kern aangetast, in het middelpunt van zijn macht. De pracht en praal die velen tot bewondering en aanbidding heeft gebracht gaat teniet, de glans verdoft. Voor de volgelingen van het beest en de antichrist is dit een zeer pijnlijke ervaring, waar zij God de schuld van geven. Zij lasteren Zijn naam en bekeren zich niet van hun werken. Ondanks het tanen van zijn macht blijven de mensen het beest volgen. De zesde engel giet dan zijn schaal uit op de Eufraat, vanouds de grensrivier tussen het westen en het oosten, die in Openb. 9:14 al genoemd wordt als uitgangspunt van de gerichten van God. Door het uitgieten van de zesde schaal verdroogt de rivier, de weg naar het westen ligt nu voor de koningen van het oosten open en de machthebber van het westen dreigt te worden vernietigd.

Het beest dat bij alle vorige plagen niet in staat is gebleken zijn vereerders te beschermen, loopt nu grote kans alle macht en heerlijkheid te verliezen.

Vijfde tussengezicht: Harmagedon

In 16:13 begint dan het vijfde tussengezicht dat wel verbonden is met de uitstorting van de schalen, maar er niet toe behoort. Als een apart visioen wordt het ingeleid door de woorden “en ik zag” (vs 13). De hoofdpersonen van vs 13-16 zijn ook andere dan die van vs 12. En er was bovendien in de systematiek van Openbaring een tussengezicht voor en na het zevende zegel en voor en na de zevende bazuin, dus zal er ook een tussengezicht zijn voor en na de zevende schaal. In 16:13 wordt door middel van symboliek uiteengezet welke strategie zal worden gevolgd door de onheilige drieëenheid van de satan als de draak, het beest als de wereldlijke leider en de valse profeet als de geestelijke leider. Uit hun monden komen kikkers, het zijn onreine geesten, duivelse leugens en bedrog. Kikkers zijn voor een Israëliet onreine dieren en zij moeten hier, ondersteund door wondertekenen, de koningen der aarde opruien zodat deze worden verleid tot de strijd voor de bevrijding van de aarde uit de macht van God. De enige manier om echte vrede op aarde te brengen is de alleenheerschappij van de mens. De wonderen zullen wel dienen om te maken dat de andere koningen de leiding van de aardse machten in handen geven van het beest. De draak, het beest en de valse profeet verzamelen de koningen en hun legers om op de grote dag van de almachtige God te strijden tegen de Heer en zijn Gezalfde (Ps. 2:1-3). De strijd zal worden gevoerd op de plaats die in het Hebreeuws Harmagedon genoemd wordt een naam die komt van Har Megiddo, dat is Berg van Megiddo.

De zevende en laatste schaal

De tussengezichten staan buiten de chronologische volgorde en vervolg en uitslag van de strijd waartoe hier in 16:16 wordt opgeroepen komen pas in 19:19. De verzen 14 en 16 horen bij elkaar en vers 15 is een tussenzin waarin de Heer zegt dat Hij zal komen als een dief. Voor de gelovigen geldt:”Zie Ik kom haastiglijk” en “Ik ben de blinkende Morgenster”, maar voor de ongelovigen geldt: “Zie Ik kom als een dief” (in de nacht). Voor de groep die door de grote verdrukking moet gaan, maar het leven behouden zal en die een deel is van de schare die niemand kan tellen, geldt echter: zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde. Het laatste van de oordelen is vooral gericht op steden. In vs 19 is sprake van de grote stad, die in drie stukken uiteenvalt, van de steden der volkeren die instorten en van het grote Babylon waaraan de beker met de wijn van de gramschap van Gods toorn te drinken wordt gegeven(zie Jer. 25:15-38 en Openb. 14:10 en 19:15). Met de grote stad zal Jeruzalem worden bedoeld, al beweren sommige uitleggers dat dit Rome moet zijn, want Jeruzalem wordt aangeduid met “de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte waar ook hun Heer gekruisigd is”. Een zwak argument, want “mijn vriend in Leeuwarden” kan verderop ook wel als “mijn vriend” worden aangeduid en andersom. Met de steden der volkeren worden dan alle steden behalve de algenoemde, dus Jeruzalem en Babylon, bedoeld. In vs 21 staat dat de hagelstenen de mensen stenigen. Deze gebeurtenis valt samen met:

  • het einde van Harmageddon;
  • de komst van Jezus op de Olijfberg (Zach. 14:4);
  • het verslaan van de heidenen (19:15);
  • de overwinning over de antichrist (19:20, 21 en 2 Tess. 2:8).

In Openb. 16 wordt tot drie keer toe gezegd dat Gods oordelen bij de mensen alleen godslastering uitwerken. Kennelijk wil niemand Gods recht erkennen, waaruit ook weer blijkt dat de tijd der bekering voorbij is. Na het uitstorten van de zevende schaal zegt een luide stem dat alles nu gebeurd is, de oordelen zijn voltooid, dit is het einde. Er worden in de grondtekst ongeveer dezelfde woorden gebruikt als die van de Heer aan het kruis: Het is volbracht. Na het gebruikelijke tussengezicht na de zevende schaal volgt dan ook in 19:11 het begin van “de voleinding”, de toorn van het Lam.