Ponden en/of talenten

De gelijkenissen van de ponden en de talenten worden vaak in één adem genoemd, maar dat wil niet zeggen dat ze identiek zijn. Er zijn overeenkomsten, maar ook belangrijke verschillen. Bij de gelijkenis van de talenten zijn we één of twee dagen verder dan de dag waarop de gelijkenis van de ponden werd uitgesproken. Toen liep de Heer Jeruzalem tegemoet. Bij de gelijkenis van de talenten liep Hij Jeruzalem uit. Hij keert als het ware Israël de rug toe. Evenzo komt in deze studie aan bod dat een gelovige van de Heer altijd een “pond” of “ponden” ontvangt. Er zou “handeling” mee gedaan moeten worden, al is het maar door het ter beschikking van de “bank” te stellen. Het pond begraven is het slechtste dat een gelovige kan doen. Er is dan weliswaar eeuwige behoudenis, maar helaas ontbreekt voor de eeuwigheid de “opbrengst” die er had kunnen zijn.

De PDF op deze pagina is een weergave van de studie die via Stichting Vlichthus te downloaden is. Er is via, Vlichthus.nl, ook een hardcopy van de studie te bestellen. Wij danken Vlichthus voor hun werk.

(Lukas 19: 11-28) En als zij dat hoorden, voegde Hij daarbij, en zeide een gelijkenis; omdat Hij nabij Jeruzalem was, en omdat zij meenden, dat het Koninkrijk Gods terstond zou openbaar worden. (12) Hij zeide dan: Een zeker welgeboren man reisde in een ver gelegen land, om voor zichzelven een koninkrijk te ontvangen, en dan weder te keren. (13) En geroepen hebbende zijn tien dienstknechten, gaf hij hun tien ponden, en zeide tot hen: Doet handeling, totdat ik kome. (14) En zijn burgers haatten hem, en zonden hem gezanten na, zeggende: Wij willen niet, dat deze over ons koning zij. (15) En het geschiedde, toen hij wederkwam, als hij het koninkrijk ontvangen had, dat hij zeide, dat die dienstknechten tot hem zouden geroepen worden, wien hij het geld gegeven had; opdat hij weten mocht, wat een iegelijk met handelen gewonnen had. (16) En de eerste kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft tien ponden daartoe gewonnen. (17) En hij zeide tot hem: Wel, gij goede dienstknecht, dewijl gij in het minste getrouw zijt geweest, zo heb macht over tien steden. (18) En de tweede kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft vijf ponden gewonnen. (19) En hij zeide ook tot dezen: En gij, wees over vijf steden. (20) En een ander kwam, zeggende: Heer, zie hier uw pond, hetwelk ik in een zweetdoek weggelegd had; (21) Want ik vreesde u, omdat gij een straf mens zijt; gij neemt weg, wat gij niet gelegd hebt, en gij maait, wat gij niet gezaaid hebt. (22) Maar hij zeide tot hem: Uit uw mond zal ik u oordelen, gij boze dienstknecht! Gij wist, dat ik een straf mens ben, nemende weg, wat ik niet gelegd heb, en maaiende, wat ik niet gezaaid heb. (23) Waarom hebt gij dan mijn geld niet in de bank gegeven, en ik, komende, had hetzelve met woeker mogen eisen? (24) En hij zeide tot degenen, die bij hem stonden: Neemt dat pond van hem weg, en geeft het dien, die de tien ponden heeft. (25) En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft tien ponden. (26) Want ik zeg u, dat een iegelijk, die heeft, zal gegeven worden; maar van degene, die niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft. (27) Doch deze mijn vijanden, die niet hebben gewild, dat ik over hen koning zoude zijn, brengt ze hier, en slaat ze hier voor mij dood. (28) En dit gezegd hebbende, reisde Hij voor hen heen, en ging op naar Jeruzalem.

(Matthéüs 25: 14-30) Want het is gelijk een mens, die buiten ’s lands reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen over. (15) En den ene gaf hij vijf talenten, en den ander twee, en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond. (16) Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede, en won andere vijf talenten. (17) Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee. (18) Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde, en verborg het geld zijns heren. (19) En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen. (20) En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen. (21) En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. (22) En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen. (23) Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. (24) Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heer! ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt; (25) En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe. (26) Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb. (27) Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker. (28) Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene, die de tien talenten heeft. (29) Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. (30) En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.(Matthéüs 25: 15) (15) En den ene gaf hij vijf talenten, en den ander twee, en den derden een, een iegelijk naar zijn vermogen, en verreisde terstond. (16) Die nu de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede, en won andere vijf talenten. (17) Desgelijks ook die de twee ontvangen had, die won ook andere twee. (18) Maar die het ene ontvangen had, ging heen en groef in de aarde, en verborg het geld zijns heren. (19) En na een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, en hield rekening met hen. (20) En die de vijf talenten ontvangen had, kwam, en bracht tot hem andere vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij gegeven; zie, andere vijf talenten heb ik boven dezelve gewonnen. (21) En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht! over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. (22) En die de twee talenten ontvangen had, kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij gegeven; zie, twee andere talenten heb ik boven dezelve gewonnen. (23) Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest; over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. (24) Maar die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zeide: Heer! ik kende u, dat gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en vergaderende van daar, waar gij niet gestrooid hebt; (25) En bevreesd zijnde, ben ik heengegaan, en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, gij hebt het uwe. (26) Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot hem: Gij boze en luie dienstknecht! gij wist, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb, en van daar vergader, waar ik niet gestrooid heb. (27) Zo moest gij dan mijn geld den wisselaren gedaan hebben, en ik, komende, zou het mijne wedergenomen hebben met woeker. (28) Neemt dan van hem het talent weg, en geeft het dengene, die de tien talenten heeft. (29) Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van dengene, die niet heeft, van dien zal genomen worden, ook dat hij heeft. (30) En werpt den onnutten dienstknecht uit in de buitenste duisternis; daar zal wening zijn en knersing der tanden.