Wie is mijn Naaste?

Een wetgeleerde stelde deze vraag aan Jezus in verband met zijn eerder gestelde vraag hoe hij eeuwig leven kon beërven. Hij had inmiddels zelf het antwoord gegeven, maar wie de naaste, met het oog op eeuwig leven was, moest hem nog duidelijk worden. In onze tijd menen velen dat zijzelf die naaste (barmhartige Samaritaan) uit dit Schriftgedeelte zijn.

Om goed duidelijk te maken wie dé Naaste moet zijn, als het om eeuwig leven gaat voor de mens die normaal gesproken onherroepelijk zijn dood tegemoet gaat, vertelt Jezus een prachtige gelijkenis. Daarmee maakt Hij snel helder dat de oude mens niet de naaste is van een ander, maar juist het slachtoffer, dat dé “Naaste” nodig heeft. Het verhaal maakt veel bekend, bijvoorbeeld via welke weg er zeker geen eeuwig leven zal zijn. Het laat zien dat God Zelf – in de Persoon van Christus Jezus – onze Naaste is. Beiden kunnen wij dan ook, vanzelfsprekend en moeiteloos, vanuit ons hart liefhebben.

De PDF op deze pagina is een weergave van de studie die via Stichting Vlichthus te downloaden is. Er is via, Vlichthus.nl, ook een hardcopy van de studie te bestellen. Wij danken Vlichthus voor hun werk.

(Lukas 10:25-37) En ziet, een zeker wetgeleerde stond op, Hem verzoekende, en zeggende: Meester, wat doende zal ik het eeuwige leven beërven? (26) En Hij zeide tot hem: Wat is in de wet geschreven? Hoe leest gij? (27) En hij, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uw God, liefhebben, uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw kracht, en uit geheel uw verstand; en uw naaste als uzelven. (28) En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geantwoord; doe dat, en gij zult leven. (29) Maar hij, willende zichzelven rechtvaardigen, zeide tot Jezus: En wie is mijn naaste? (30) En Jezus, antwoordende, zeide: Een zeker mens kwam af van Jeruzalem naar Jericho, en viel onder de moordenaars, welke, hem ook uitgetogen, en daartoe zware slagen gegeven hebbende, heengingen, en lieten hem half dood liggen. (31) En bij geval kwam een zeker priester denzelven weg af, en hem ziende, ging hij tegenover hem voorbij. (32) En desgelijks ook een Leviet, als hij was bij die plaats, kwam hij, en zag hem, en ging tegenover hem voorbij. (33) Maar een zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij met innerlijke ontferming bewogen. (34) En hij, tot hem gaande, verbond zijn wonden, gietende daarin olie en wijn; en hem heffende op zijn eigen beest, voerde hem in de herberg en verzorgde hem. (35) En des anderen daags weggaande, langde hij twee penningen uit, en gaf ze den waard, en zeide tot hem: Draag zorg voor hem: en zo wat gij meer aan hem ten koste zult leggen, dat zal ik u wedergeven, als ik wederkom. (36) Wie dan van deze drie dunkt u de naaste geweest te zijn desgenen, die onder de moordenaars gevallen was? (37) En hij zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Zo zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks.